De Russen komen

OProeien toen – aflevering 50
Tekst Jan Op | 19 oktober 2021

Ik, Jan Op den Velde, 90 jaar, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag.
Vanaf OProeien toen – 1 is het een doorlopend verhaal. Via deze link vind je ze allemaal.


Voor de eerste keer komen de Russen in Henley (het “Westen”) roeien. Alle Russen plus de door hen bezette landen in Oost-Europa wonen en werken achter het IJzeren Gordijn, een bijna onneembare afscheiding tussen Oost- en West-Europa. Hoe zal het met hun verblijf in het vrije West-Europa gaan? Uit de krant:

Niettemin waren de Russische ploegen in dit oude verslapte materiaal hun in uiterst modern materiaal roeiende tegenstanders veruit de baas. Hoe is dat mogelijk? (aan het bestaan/gebruik van doping werd niet gedacht. Onsportief bestempeld). Twee factoren zijn daarbij van doorslaggevende betekenis. Ik (Aad van Leeuwen) ben tot de conclusie gekomen, na de in Henley veel betere mogelijkheden in training en tijdens de race waar te nemen en in gesprekken (via tolk) met een aantal Russische roeiers en hun leider. Die factoren zijn:
1 De tot een maximum opgevoerde lichamelijke conditie van de roeiers.
2 De door de Russen ontwikkelde roeitechniek die meer dan de Engelse (..) of de Amerikaanse (..) rekening houdt met de noodzakelijke wisselwerking tussen spanning en ontspanning.
De lichamelijke conditie der roeiers was inderdaad opmerkelijk. Men had hier te doen met ploegen die reeds jaren bijeen zitten (de acht vier jaren) die in lange perioden per jaar volop gelegenheid krijgen tot conditie- en techniektraining. En wier gehele levenswijze wordt ingebouwd op het verkrijgen van een zo goed mogelijke lichaamsconditie. Die conditie maakte het de Russische roeiers mogelijk een race te roeien zonder een enkele inzinking. En bovendien zware races te roeien op drie of vier opeenvolgende dagen.

Nu is de conclusie wel anders  De Russen zijn geen amateurs (evenals andere ploegen van achter het IJzeren Gordijn, hoewel officieel verboden). Het is nu allang bekend dat gebruik van doping (toen nauwelijks bekend en nog niet verboden) tot op de dag van vandaag wordt toegepast. En vaak zijn het “militairen” die een “opleiding tot roeier” volgen. Met “soldij”.

In Henley ontstond nogal ophef over het (verboden) coachen tijdens de wedstrijd. En het feit dat de Russische ploegen geen club-ploegen waren (ook verboden). Een fenomeen waar de kamprechters geen raad mee wisten en als gastheren maar door de vingers zagen. Zeer onterecht want iedere ploeg houdt zich onvoorwaardelijk aan de regels. Die zijn in het Russisch ook van toepassing.

Zo was er ook een zeer ongebruikelijke gebeurtenis bij de prijsuitreiking. De gehele Russische afvaardiging marcheerde in gelid achter de Russische vlag naar de bekers- en blikkenuitreiking. Hier waren de Stewards helemaal niet tegen opgewassen.

Zie de Russen winnen op deze beelden van Henley 1954


Zorgeloos genieten van de Douro, mede dankzij Pedro, Pedro en Pedro


Een groep van 16 roeiers van de Maastrichtsche Watersportclub MWC heeft van 20 tot 25 september een tocht geroeid op de Douro in Portugal.  De organisatie en verzorging daar was in handen van Row for Fun, een groep ‘avid Douro valley explorers’, zoals ze zelf zeggen, ‘and rowing is our passion!’ Het relaas van de tocht door Josephine Knegtering.


Na een eerste kennismaking met Porto reden we per trein de 208 kilometer naar het beginpunt van onze roeitocht. Het spoor liep een groot deel parallel aan de meanderende Douro, zo konden we vast zien wat ons te wachten stond. We raakten niet uitgekeken op de prachtige vallei, de vier uur durende treinreis vloog om.

Bij aankomst op het pittoreske stationnetje van Pocinho werden we opgewacht door de eerste twee begeleiders van Row for Fun. Pedro 1 en Pedro 2 hadden die dag ‘dienst’ en hielpen ons installeren in het High Performance Sport Centre waar we de eerste dagen verbleven. Aan het eind van de middag, gelukkig was het toen wat minder warm, mochten we de 2 C-vieren en 1 coastal-2 in en begonnen we aan onze eerste 21 kilometer. Een rustig stukje waar we volop konden genieten van het ongerepte natuurschoon.

Al snel kwamen we erachter dat een team van vijf oud-wedstrijdroeiers ons steeds per tweetal, in wisselende samenstellingen, zou assisteren bij alle logistieke uitdagingen gedurende tocht. Later in de week ontmoetten we nog Pedro 3, Manuel en Louis. Stuk voor stuk sympathieke, jonge Portugezen voor wie geen moeite te veel was en die de rust wisten te bewaren op de momenten dat het wat spannender werd. Op dag 3 was er bijvoorbeeld zo’n moment. Iets met een windvlaag, een grote boei, een verbogen rigger en een los voordek en een paar pijnlijke ribben. En ondertussen ook nog panne met een van de twee bussen. Maar Pedro 1, “one problem at a time”, bleef rustig en loodste ons naar een idyllische lunchplek waar we afgeleid werden met een verrukkelijk maal met lokale specialiteiten. Ondertussen ging hij in de weer met ducttape en deelde paracetamol uit, waardoor we de roeitocht na een paar uur gelukkig konden vervolgen.

Kortom, vooral genieten en je nergens druk over maken. Elke dag een mooi stuk roeien en geschut worden in een soms best spannende sluis. Smullen van de Portugese keuken, af en toe een cultureel uitje, zoals bijvoorbeeld naar de prehistorische rotstekeningen in de Coa-vallei. En ja, we mochten ook druiven stampen.

En zo overbrugden we de 208 kilometer voor we het in de gaten hadden. Gelukkig hadden we nog een paar dagen om samen na te praten, de stad Porto en omgeving beter te leren kennen, en ook ons culinair nog eens goed te laten verwennen. We kijken terug op een onvergetelijke en vooral zorgeloze vakantie. Een aanrader!


Onvergetelijk echt roeien

OProeien toen – aflevering 49
Tekst Jan Op | 12 oktober 2021

Ik, Jan Op den Velde, 90 jaar, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag.
Vanaf OProeien toen – 1 is het een doorlopend verhaal. Via deze link vind je ze allemaal.


Naar Henley. Voor Bert, nu als coach, en mij de tweede keer. Ik herinner me eigenlijk vrijwel niets van deze reis. We zijn overgestoken uit Hoek van Holland. En uiteraard met de trein naar Henley. Hoe het transport van onze boot plaatsvond is ook uit mijn geheugen weg. We verblijven bij particulieren die gedurende voorbereidingen en tijdens de wedstrijden een (toen nog nauwelijks bekend fenomeen) B&B-onderkomen aanbieden.

Voor het eerst hebben Russische ploegen zich ingeschreven. Dat levert de nodige aandacht op. Als wij een paar dagen voor de wedstrijden ergens bij de Stewards Enclosure in onze rode hemden langs de baan zitten, komt een stelletje jochies voorzichtig dichterbij en staart ons aan. Wij moeten die Rode Russen zijn. Uit het diepste deel van onze keel: “We eat children”. Wat ze na het rennen naar huis hun ouders vertellen..?

Onze eerste wedstrijd is tegen Denen. Ze zijn per bestelwagen, met de boot op het dak (“deelbaar” bestaat nog niet) naar Henley gekomen.

Het varen hier, tweemaal per dag, is een aparte belevenis. Niet alleen door de entourage, maar ook het roeiwater. Ik móét het hier noemen: onvergetelijk écht roeien in de schemering langs de andere kant van Temple Island. Helemaal alleen. Zonder stuurman. Hoge bomen die enigszins gebukt over het water hangen. Geen geluid. Slechts het geruis van de belletjes onder de boot. En een regelmatige tik tegen de dol na het verlaten van het blad uit de bijna stille kolk. Dat zal ik nooit meer vergeten. Het “Dorado” van het Roeien. Een van de weinige keren dat ik in dat bijzondere Dorado was. Er zijn nog meer Dorado’s, maar een stuk kleiner.

Het staat gedrukt: nederlaag! Volgens de krant de “op één na sterkste” vier. Op deze baan met maar twee boeien lig je er meteen uit. Al word je in de krant bij de sterksten gerekend.

En we moeten het ook nog over de Russen hebben.

Nieuwe leden zijn geen probleem, ze zijn de bron

Door Feike Tibben | 26 september 2021

Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille sportontwikkeling. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.


Afgelopen week was ik op de Driewerf, op bezoek bij de drie Utrechtse roeiverenigingen, Orca, Triton en Viking. Ik was daar nog niet zo vaak door de week en zeker niet in september. Wat een potje met pieren! In de gym, de kantines, de kleedkamers, de botenloodsen en op het water: overal roeiers! ‘blijft volle bak hè, tweeduizend roeiers bergen op één locatie’, legde ik één van de verenigingsmensen voor. ‘’Tweeduizend? Tsss, dit zijn de drukste weken. Ik denk dat we tegen de drieduizend roeiers zitten op dit moment’, overklaste hij me. Ik had ’t kunnen weten. De landelijke media schreven het al: ‘Studentenverenigingen zij ongekend populair’.

Waarom het studentenroeien zo populair is weten we wel: de combinatie van sporten en verenigingsleven, van indoor en outdoor (dat scheelt weer een sportschoolabonnement), de mogelijkheid om je de sport snel eigen te maken en succes te hebben.

Maar minstens zo interessant is: hoe doen ze dat? Hoe krijgen ze die giga-instroom ieder jaar weggezet? Want waar het de studentenverenigingen lukt om de instroommassa soepel te stroomlijnen zien we bij algemene verenigingen toch te vaak een ander beeld: een beeld van wachtlijsten, van een tekort aan coaches en tekort aan instructeurs. ‘We hebben over het algemeen een wachtlijst van zo’n 100 personen, tegen de tijd dat we die gaan bellen voor een nieuwe instructieronde blijken er 75 inmiddels een andere sport te hebben gekozen’, zei laatst een clubbestuurder tegen me. Het klonk wat beschuldigend naar de wachtlijstmensen. Alsof zij onvoldoende trouw waren aan de club waarvoor zij zich hadden aangemeld. Maar ja, wat kun je verwachten als de vereniging belangstellenden zo lang laat wachten. Als je in de winkel te lang moet wachten voor je aan de beurt bent, verkas je toch ook naar een andere rij?

Zouden we dat mechanisme kunnen doorbreken? Zouden algemene verenigingen kunnen leren van studentenroeiclubs?  Saskia Grootens van het Mulierinstituut heeft dit voor haar studie Sportbeleid en Management onderzocht[1]. En als ik haar onderzoek in mijn eigen woorden samenvat dan stelt ze dat het de kracht van de studentenverenigingen is dat nieuwe leden worden ontvangen als vertegenwoordigers van de vereniging van morgen, niet als bezoekers van de vereniging van vandaag. Of nog iets scherper: hoe beter nieuwe leden de rol van nieuwe cultuurdragers, kartrekkers en ambassadeurs van de vereniging krijgen, hoe meer ze blijven hangen en hoe beter de vereniging wordt.  Een interessante conclusie. Natuurlijk is het zo dat bij een studentenroeivereniging de omloopsnelheid veel hoger is dan bij een algemene vereniging en dus ook het belang van een tijdige opvolging veel groter is, maar ook bij een algemene vereniging is steeds meer sprake van een grotere dynamiek. Het gemiddelde verenigingslid is vandaag de dag echt korter verbonden aan de vereniging dan vroeger. 

Maar hoe doe je dat terwijl je tegelijkertijd de tradities, kwaliteit en cultuur óók wilt behouden zodat ook de bestaande leden zich thuis blijven voelen. Saskia geeft er in haar onderzoek vijf ingrediënten voor:

  1. Zorg dat nieuwe leden groepservaringen opdoen. Organiseer nieuwkomerswedstrijden, -borrels en gezamenlijke trainingsmomenten op de vereniging.
  2. Wijs een vaste mentor aan die nieuwelingen wegwijs maakt en op sleeptouw neemt.
  3. Leer nieuwkomers ook hoe de club werkt. Vertel over vrijwilligerswerk, botenonderhoud, afstellen, bestuur, of instructie en geef de nieuwelingen ook een plek hierin (geef ze ook snel positie en verantwoordelijkheid).  
  4. Neem 1 t/m 3 op in een vast nieuwkomersprogramma.
  5. Vraag feedback en evalueer.

Eerlijk gezegd weet ik niet of we het daarmee redden, of we daarmee bijvoorbeeld een tekort aan instructeurs in één keer kunnen oplossen. Maar het zien van nieuwe leden als ‘de nieuwe generatie’, of ‘de vereniging van morgen’ die zouden kunnen helpen met de uitdagingen van vandaag vind ik een interessante gedachte.

Hans Maarten van de Brink maakte in ‘Over het water’ ooit de vergelijking dat je een vereniging zou kunnen zien als een rivier: de loop verandert mondjesmaat en blijft vertrouwd en herkenbaar. Maar het water (de leden) ververst continu. Precies: nieuwe leden zijn geen probleem, ze zijn de bron.  


[1] ‘Organisatiesocialisatie in studentensportverenigingen. Een onderzoek naar bewuste en onbewuste inzet van socialisatietactieken binnen de studentensportverenigingen’, masterscriptie, Universiteit Utrecht.

Schuilnamen

OProeien toen – aflevering 48
Tekst Jan Op | 23 september 2021

Ik, Jan Op den Velde, 90 jaar, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag.
Vanaf OProeien toen – 1 is het een doorlopend verhaal. Via deze link vind je ze allemaal.


Mijn laatste kans om het meest begeerde blik – Varsity 1954 – binnen te halen is verkeken. Eigenlijk moet ik nu echt de studie op peil brengen maar het virus houdt mij in de boot. Op naar de Hollandia.

Vierzonder. Ruud komt er weer bij op 3. Maar zijn vader mag het niet te weten komen. Dus moet hij ook niet in eventuele publicaties worden genoemd. Eigenlijk wordt het smokkelen. Dat komt ook tot uiting bij de uitslag. De krant:

Laga’s stuurmanloze vier verscheen in een samenstelling die voor driekwart aan de Olympische Spelen van 1952 deelnam. Zowel in de sprintrace (1000m) als in de race over 2000m liet zij uitmuntend roeien zien dat in beide races een nieuw baanrecord opleverde……

Onze volgende wedstrijd: Koninklijke / Hollandbeker. De vader van Ruud heeft, ondanks alle maatregelen, toch lucht gekregen van de “zonden” van zijn zoon. Daarbij is het woord “infantiel” gevallen. Dat inspireerde Ruud om die naam aan te nemen.
Opnieuw is Willem III onze tegenstander. Op zaterdag, gestuurd, harde tegenwind, winnen wij. Zondag, sturen op eigen kracht, stevige wind mee, wint W III. De krant:

want deze uitmuntende ploeg (WIII) die in de voorwedstrijd met een scherpe aanval de Henley-aspiraties van Laga op los fundament leek te willen zetten doch opgevangen en afgewezen was, op zo sublieme wijze als men nog zelden van een Nederlandse ploeg had gezien, roeide in de finale zo levendig en goed dat Laga geen kans kreeg tot doeltreffend verweer. De zwaardere Delftenaren, met de meewind van zondag kennelijk minder op hun gemak dan met de tegenwind van zaterdag, moesten het hoofd buigen voor hun tegenstanders die hen in tempo overtroefden. De schitterende vorm die Laga echter zaterdag had laten zien wettigt volkomen dat zij ondanks deze verrassende uitslag, toch naar Henley gaat.

Verslaafd

OProeien toen – aflevering 47
Tekst en tekeningen Jan Op | 15 september 2021

Ik, Jan Op den Velde, 90 jaar, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag.
Vanaf OProeien toen – 1 is het een doorlopend verhaal. Via deze link vind je ze allemaal.


Dankzij het meevaren in belangrijke wedstrijden word ik op de TH (toen inderdaad “Hogeschool”) bijzonder coulant behandeld. Ik mag sommige examens op een ander tijdstip mondeling afleggen. En vaak met succes.

Het Corpslustrum: het Lagabestuur + dames tijdens het Concours Hippique. Gekleed zoals het hoort. Dus geen blazer met zeer zichtbare gebreken.

Dan is het alweer september. Groentijd. Kandidaten in de bak. Na grondige selectie in de tub. Enzovoort. Natuurlijk ben ik ook ingeschakeld om de “krenten uit de pap” te selecteren.
Er is natuurlijk ook weer een Oude Vier samengesteld. Frits, de slag van de Olympische 4-, heeft besloten om nog weer een seizoen talent en kracht in te zetten voor het “goede doel”. Uiteraard aangevuld met een paar “jongeren” met talent. Ik houd het uit tot Kerst. Dan mag ik van de coach (de slag van de Oude Acht van ’52) weer meevaren. En verdrijf ik dus de twee van een eervolle plek. Ik weet niet meer wie het slachtoffer werd.

1954

Toch nog één keer proberen de Varsity te helpen winnen. Het is weliswaar mijn vijfde jaar in ’t rood, maar ik ben verslaafd geraakt aan het lekkere halen maken.            

De Head slaan we over. Ik weet niet meer waarom. Ik denk dat er toch wel een gebrek is aan meer geoefende roeiers. En nu een volledig op de Varsity gerichte training.

Er staat een harde wind tegen en schuin over het kanaal. Boei 1, publiekskant, heeft het beste water. Njord is al van zijn boei 2 naar 1 (Argo al ver achter} gaan varen. Als we achter Njord ver voor de andere ploegen varen steekt onze stuurman van boei 4 over naar boei 2. We varen in iets rustiger water. Maar we komen niet voorbij Njord.

Uit de krant:

Laga, en niet het ver beneden zijn vorm roeiende Nereus, bood Njord de hardste tegenstand... die aan de Leidenaren de verwachte vijftiende zege bracht... maakte deze race tot een boeiend schouwspel. Een verbeten kamp van twee uitmuntende ploegen die duidelijk superieur waren aan de rest van het veld...
Zo was het na 1000m reeds duidelijk (Triton en Argo lagen toen al een tiental lengten achter) dat het om de zege slechts zou gaan tussen Njord en Laga.

Het is duidelijk dat de omstandigheden op dit brede kanaal uitermate ongunstig zijn en de ploegen op de lage wal geen schijn van kans hebben. Boeinadeel. Het is, zeker in Nederland, een gegeven dat een grote rol speelt. Soms groot, soms van kleine omvang. Er valt weinig aan te doen. [Later komt de FISA zelfs met een verbod op bomen langs de baan. Dat maakt de ongelijkheid nog groter].


Top- en breedtesport hebben elkaar nodig

Door Feike Tibben | 9 september 2021

Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille sportontwikkeling. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.


Mijn roeigedachten over impact van top- op breedtesport en vice versa van een paar weken geleden heeft wel wat in beweging gezet. Sommigen vonden me te afstandelijk: ik zou meer enthousiasme en bewondering naar de prestaties van ‘onze jongens en meiden’ moeten tonen. Anderen waren het echt oneens met de onderzoeksuitkomst – dat het Epke-, Ankie- of Dafne-effect niet bestaat – en vonden dat topsport juist wél inspireert en leidt tot meer sportdeelname en meer sportplezier.
Tegen de eerste groep zeg ik: natuurlijk is sport emotie. Graag zelfs, kom maar op! Ik kom daar binnenkort graag nog eens op terug.
En ook de tweede groep heeft een beetje gelijk: natuurlijk zijn er mensen die, geïnspireerd door sportprestaties, zelf gaan sporten. Maar ja, daartegenover staan weer anderen die geïntimideerd raken door toppers (‘dat lukt mij nooit’) en afhaken. Grosso modo, zo tonen sport-onderzoeken steeds maar weer aan, hebben prestaties van toppers weinig impact op het aantal sporters. Vice versa is ook niet waar, zei ik vorige keer al: een sterke breedtesport leidt niet per se tot meer medailles aan de top. Al met al zou dat voor sommigen leiden tot een wat kille of ontluisterende conclusie: Zijn top- en breedtesport dan gescheiden werelden, is er dan geen interactie?

Als we terug kijken in de tijd dan waren top- en breedtesport vroeger stevig aan elkaar verbonden. Topsporters, dat waren de helden op je club, die liepen in hetzelfde(!) tenue als jij, die kwamen op een clubavond vertellen van verre reizen en bijzondere prestaties. Toppers zag je af en toe ‘zomaar’ in je dorp of stad en als actief clubgenoot kreeg van hen je soms – wat een eer! – een bijzondere training.

Dat romantische beeld ligt ver achter ons. De moderne topsport verdraagt zich maar moeilijk met verenigingsactiviteiten. De moderne topsport vraagt faciliteiten, trainers, programma’s, hoogtestages, zorgvuldig pieken en is bovendien veel meer internationaal dan nationaal georiënteerd. Die beweging is universeel. Of het nu gaat om voetbal, tennis, wielrennen en ja ook onze eigen sport: toppers spelen op een ander speelveld dan wij.

Maar dat is maar één kant van het verhaal. Aan de breedtesportkant schuift en beweegt er ook van alles. Was vroeger het beoefenen van sport beperkt tot het veld of de zaal van de vereniging, tegenwoordig is sport overal. Overal rennen, wandelen, bootcampen mensen, in groepjes of alleen, commercieel, georganiseerd, of spontaan. En passant wordt daarbij de term ‘sport’ flink opgerekt. Wat vroeger een ommetje was heet nu workout, en termen als recreatiesport en beweegsport (eeks!) sluipen in ons taalgebruik. Breedtesport wordt zo wel heel breed.

De top wordt steeds hoger, de breedtesport steeds breder. Voeg je beide ontwikkelingen samen, dan zie je dat top- en breedtesport, die van oorsprong aan elkaar verbonden waren, van elkaar vandaan bewegen. Is dat erg? Ik hoor het antwoord al: ‘Zo lang we medailles halen is het toch goed’  of ‘Zo lang onze sport groeit kunnen we toch tevreden zijn’? Ik denk dat dat een te beperkte blik is. Bovendien behoorlijk zelfgenoegzaam en dat is altijd gevaarlijk, weten we maar al te goed uit de sport. Ik denk dat er een gevaar in schuilt wanneer we top- en breedtesport uit elkaar laten groeien. Laat ik een poging doen.

Allereerst is topsport gebaat bij breedtesport. Om de meest voor de hand liggende bate maar eerst te pakken: breedtesport is kweekvijver van nieuw talent. Dat zal iedereen herkennen. We kennen allemaal verhalen van kampioenen van nu die hun basis diep in de provincie hebben of op een of ander achteraf-knollenveld. Maar er zijn meer baten: breedtesport is ook belangrijk als vernieuwer van sport. Nieuwe sport- en spelvormen ontstaan aan de basis, waar belangen nog niet zo groot zijn en er ruimte is voor experimenteren. Kijk naar het coastal roeien, ontstaan in de luwte, verbeterd en nu op weg naar topsport-status.
En om te besluiten met twee praktische impacts: breedtesport is een grote en de meest trouwe financier van topsport. Het zijn sportende leden die de nationale equipes ondersteunen. Dat geldt heus niet alleen voor minder betaalde sporten als roeien, korfbal of turnen. Ook het Nederlands voetbalelftal wordt gefinancierd door de leden, Het echte oranjelegioen, dat zijn de 1,2 miljoen KNVB-leden: de F-jes, 5e klasse zaterdagamateurs en de voetballers van district west 1 die afdragen aan de bond. Tot slot, we vergeten het soms te gemakkelijk, is breedtesport belangrijk voor sponsoren. De andere sporters zijn de meest makkelijke en meest zichtbare doelgroep voor sponsoren. Sporters kijken immers sport, lezen over sport, gaan naar toernooien, kopen merchandise, etc.

Breedtesport op zijn beurt heeft ook topsport nodig. Het ontmoeten van toppers (topsporters, topcoaches) blijkt steeds weer een belangrijke inspiratie voor de breedtesporters van nu. Hun kennis, lol, ambitie, verhalen en voorbeelden blijven een rijke voedingsbron. Ik hoor verhalen van verenigingen waar één demonstratie van een olympische ploeg nog jaren doorgonst op de club. Ik hoor van ploegen die door een paar gerichte top-trainingen opeens next level sporten. Coaches die het stoer vinden om mee te kijken bij een topcoach (doe dat!). En van meer recenter datum: hoe prachtig was het om te zien hoe onze junioren op de DYIR groeiden, alleen al door naast een ANRT-roeier te mogen staan. En ik kan me vergissen, maar volgens mij was bij al deze voorbeelden het plezier geheel wederzijds. In zulke ontmoetingen liggen mooie kansen om onze verenigingen leuker te maken, sporters meer plezier te geven en de trots op onze sport te laten groeien. Goed voor verenigingen én voor de top.

Top- en breedtesport hebben elkaar nodig, ook in de toekomst. In het verstevigen van die binding liggen uitdagende kansen!

Ik verstopte me onder de struiken

OProeien toen – aflevering 46
Tekst en tekeningen Jan Op | 25 augustus 2021

Ik, Jan Op den Velde, 90 jaar, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag.
Vanaf OProeien toen – 1 is het een doorlopend verhaal. Via deze link vind je ze allemaal.


Het seizoen 1952 is ten einde. Mijn laatste wedstrijdhaal ligt in de buurt van Helsinki. Terug in Nederland. Daar heerst rust, vakantie. Tot begin september. Examens. Groentijd, druk. Van roeien is geen sprake. Wel na de groentijd. Dan staat er weer een horde “kandidaten” in de roeierskamer op Laga. Verdelen per vier man over een reeks vrijwilligers. Waaronder ikzelf natuurlijk. Het is een soort plicht om de nieuwkomers in de bak te leren een haal te maken.

Ik heb de smaak al een paar jaar te pakken. Bijzonder lekkere smaak. Hoewel ik van plan ben te stoppen, zoals vrijwel iedereen na twee of zelfs drie jaar stopt, schaar ik mij bij de toch wel kleine rij belangstellenden met enige ervaring. Dat levert mij de slagplaats op in de Head-acht

Kort daarvoor de Stormramp meegemaakt als hulp bij het dichten met zandzakken van dijken. Storm en ijskoud.

Dat geldt ook voor de Head een paar weken later: storm en ijskoud. Op het botenterrein hangen de ijspegels aan de boorden. Op zaterdag uiteraard de “baan” verkennen. Als we de bocht na de brug om komen lijken we op zee te zijn gekomen. De storm staat recht tegen. De toppen van de golven reiken hoger dan het boord. Een stukje daarvan spoelt naar binnen en veroorzaakt een heen-en-weer klotsende plens water. De stuur voor mij krijgt bij elke haal een deel van dat water in zijn kruis. Dat levert bij mij enige hilariteit op.

De molen halen we niet. De boot is onder water en wij voor de helft. Het is dus zwemmen naar de kant. Natuurlijk mét boot. Ik moet de zeven terugroepen want die denkt slechts aan zijn eigen hachje.  Aan de kant blijk je maar tot de knieën in het water te staan. Een aparte sensatie: voor de onderbenen is het lekker warm in het ijskoude water. Daarboven is het 4 graden kouder (dus 0). Riemen eruit, boot draaien,  leeg laten  lopen, terugdraaien, te water, riemen erin, terug. Dat zijn maar een paar halen tot de brug, de storm – nu mee – doet de rest. Harrie voorziet de boot van “stormboorden”, een lat van ca 5 cm breed langs de buitenkant van het boord. Deze voorkomt dat het eerdergenoemde topje van de golf naar binnen kan. Zondag. De golven blijven ons parten spelen. De vier slaat met zijn blad tegen een extra hoge golf, de riem breekt en hij vaart verder als verkleumde passagier mee. Dit weer zou nu tot afgelasting leiden. We hebben deze Head overleefd dankzij de stormboorden. We komen toch nog als 3e aan in de eerste divisie.

Aankomst langs De Hoop [let op ons tenue bij 0 graden]

Op naar de Varsity. Ik mag in de Oude Vier op slag varen. Jo is afgestudeerd maar zou zeker niet nogmaals coach willen zijn. Onze “nieuwe” coach probeert de vernieuwingen die Jo invoerde voort te zetten. Hij heeft echter in andere succesvolle ploegen gezeten en de “methode-Jo” niet meegemaakt. Al snel is mij duidelijk dat het hem niet lukt Jo te evenaren. Maar als roeier doe je wat de coach beveelt. De overheersende factor is teveel nadruk op de inpik en daarna pas het oppakken van de boot. Verdere technische beschouwingen laat ik graag weg. Dit leidt tot de grootst mogelijke afgang die ik ooit ondervond: we komen als laatste aan. Terwijl in een voorbeschouwing staat te lezen:

Deze voorspellingen blijven toch ergens in de hersenen opgeslagen ondanks het feit dat je van dit soort teksten geen invloed wenst. Ik heb me na het opbergen van de boot geprobeerd te verstoppen onder de struiken. Niet bewust. Jan “Hoed”, die mij in prille tijden heeft gecoacht, weet mij te vinden en vraagt bezorgd “wat was er aan de hand?” Ik ben verslagen en heel boos. En dan nog zo’n vraag. Ik heb mijn antwoord (te?) snel klaar: “ik had vandaag geen zin”. Dat heb ik geweten!

Ik heb me aan het begin van het seizoen al voorgenomen om toch echt iets aan de studie te doen. Maar tussendoor “even” de Varsity te winnen. En het komende Corpslustrum wil ik niet missen. Dus ligt mijn laatste kolk dit jaar in het Amsterdam-Rijnkanaal.

Nog niet uitgegroeid

Door Feike Tibben | 7 mei 2021

Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille sportontwikkeling. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.


De olympische vlam is nog niet gedoofd of de inspiratiebetogen komen weer naar boven. Sporters zouden door hun bovenmenselijke prestaties anderen inspireren om ook te gaan sporten. Ik heb niet alle huldigingen gevolgd, maar ik kan me een aantal gloedvolle toespraken voorstellen waarbij woorden van gelijke strekking zijn uitgestrooid.

Nu wil ik geen spelbederver zijn (ook ik heb genoten), maar was het maar zo simpel. De mythe van het “trickle down”, of inspiratie-effect, dat door topsport een sport groeit, is al in de jaren negentig doorgeprikt door Maarten van Bottenburg en daarna nog vaak bevestigd: het Ard en Keessie-effect, Dafne-effect, Epke-effect of Annemiek-effect, de impact van de oranjeleeuwinnen… Helaas, het is er niet. Het aantal leden van de atletiekunie daalt al bijna tien jaar en bij de wielerbond en de turnbond is het ondanks de successen niet veel beter. Soms worden na prestaties kleine effectjes gevonden, maar nooit groot of duurzaam. Het olympisch goud van Rienks en Florijn werd bijvoorbeeld gewonnen in een periode waarin onze sport groeide, maar na de titel trad geen extra groei op. Is er dan echt nooit impact? Toch wel. Een paar keer in de geschiedenis door succes een keerpunt in de sport te zien (met dank aan www.allesoversport.nl):

  • Hockey in 1928: De mannen van de Nederlandse hockeyploeg halen de olympische finale. Daarna stijgt het aantal nieuwe verenigingen in Nederland gedurende een aantal jaren met meer dan 13 per jaar.
  • Schaken in 1936: Max Euwe wint de wereldtitel. In de vijf jaar daarna groeit het aantal schaakclubs met meer dan 300.
  • Judo in de jaren zestig: Anton Geesink wint in 1961 de wereldtitel en in 1964 de olympische titel. Het aantal judoverenigingen groeit in zeven jaar tijd van 36 naar 110.
  • Darts in 1998 en 1999: Na de successen van Raymond van Barneveld verdubbelt het aantal darters in 10 jaar tijd.

De rode draad hierbij lijkt te zijn dat het plotselinge succes ervoor zorgt dat een kleine, tot dan toe weinig zichtbare sport bij het grote publiek bekend wordt en er tegelijkertijd in snel tempo een infrastructuur uit de grond wordt gestampt waardoor de sport toegankelijk en bereikbaar wordt voor een grote groep. Bij de al bekende sporten is zo’n ‘ontdekkings-effect’ er niet. Vóór Ard en Keessie kende iedereen het schaatsen, vóór Dafne zagen we al sporadische successen in de atletiek, en ook vóór Epke luisterden we al naar Hans van Zetten.

Voor de breedtesporter die nu handenwrijvend maar denkt dat we juist moeten investeren in breedtesport om topprestaties te bereiken: helaas, het “trickle-up effect” is al even beperkt. De meeste topsporters komen weliswaar voort uit de breedtesport, maar een brede basis van sportparticipatie blijkt geen garantie op sportief succes. Landen met een grote sportpopulatie zijn soms verrassend weinig succesvol zijn én andersom.

Hoe kunnen we als sport dan wel steeds succesvol zijn in aantallen en prestaties? Laat ik een poging doen: allereerst door te zorgen dat sport bereikbaar is. Goede en betaalbare voorzieningen waar je kunt sporten, dicht in de buurt. Als roeisport hebben we daarin nog wat stappen te zetten. We hebben maar 123 roeilocaties in het land.

Behalve veelheid aan accommodaties is een ook een spreiding aan aanbieders en het beschikken over meerdere sportvormen gewenst. Zorgen dat mensen een manier van sporten kunnen vinden die bij hen past. Misschien kan een commerciële sportaanbieder een uitkomst zijn voor wie een vereniging te verplichtend vindt of past bij een ander beter het iets ruigere coastal of het sloeproeien dan het aloude glijden op vlak water. Een breed aanbod draagt bij aan een grotere deelname.

Gaan we dan niet de focus op prestaties verliezen, wordt de soep dan niet te dun met al die nieuwe sportvormen, al die verschillende soorten aanbieders en ook nog eens sporten op teveel locaties?  Ik geloof het niet. Kijk bijvoorbeeld eens naar de successen van de baanwielrenners: op een paar na komen die allemaal uit de ‘Bicycle motocross’ (BMX). Wie in de jaren zeventig zou hebben gekeken naar de film On any sunday kon niet bedenken dat het raggen op kinderfietsjes vijftig jaar later zou leiden tot olympisch baansucces. Of zie eens de resultaten van onze shorttrackers of skeeleraars bij het schaatsen: beide sportvormen werden eerst vooral gezien als manier om aan je bochten te werken of de zomer te overbruggen, maar zorgen inmiddels voor interessante cross-overs en klinkende resultaten. Zomaar een paar willekeurige voorbeelden hoe sportontwikkeling bijdraagt tot prestaties. Het gaat er om dat we veel mensen aanspreken, hen de gelegenheid en plezier bieden om te sporten en tegelijkertijd een structuur hebben om de talenten die er op al die plekken zijn, te ontdekken en hen de gelegenheid geven tot rijpen. Dat is een stuk weerbarstiger en minder romantisch dan het simpele ‘inspiratie voor allen’, maar niet minder leuk en minstens zo verrassend. En hey: We zijn nog lang niet uitgegroeid.

Snoeken zijn van alle tijden

OProeien toen – aflevering 45
Door Jan Op | 11 augustus 2021

Ik, Jan Op den Velde, 90 jaar, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag.
Vanaf OProeien toen – 1 is het een doorlopend verhaal. Via deze link vind je ze allemaal.


Olympische Spelen 1952, de vierzonder van Laga: herkansing na de afgang van gisteren toen ze als laatste aankwamen.

1500m. Als we hier achter zouden liggen: omhoog en ongeveer 60 à 70 halen in hoog tempo (32/34) om op de finish te arriveren. Dat moeten die verdomde Italianen niet kunnen opvangen(?). Maar dat is helemaal niet nodig. We liggen zo ver voor dat we rustig de wedstrijd kunnen uitvaren. Dus is mijn eventuele commando voor die eindspurt niet nodig. Gewoon lekker doorvaren. Maar de 3 heeft zich helemaal geconcentreerd op die laatste 500m. Waar blijft mijn commando? Blijft uit. Dat is volgens de drie een grote nalatigheid! Vergeten?

Hij draait zijn hoofd een kwart slag naar mij toe en sist: eindspurt gvd!. Daarbij trekt hij zijn riem een stukje mee. De dol draait mee waardoor de riem klem komt te zitten, het blad blijft horizontaal met het bekende fatale gevolg: SNOEK. Op zich geen probleem. Snel weer oppakken en… door de klap over stuurboord slaat de riem van de boeg door de overslag van de (ouderwetse) dol. Dat kan ik niet zien. Dus hebben we al snel het water weer goed te pakken. Behalve de boeg. Zodra we weer gaan halen roept de boeg: Neeee! Zijn riem ligt langszij. Hij was juist bezig de riem weer in de dol te leggen. Dus laten lopen, riem in de dol en… de Italianen zijn ons gepasseerd en liggen genoeg voor om als eerste de finish te passeren.
Ik kan me gelukkig niet herinneren hoe ik deze tweede dreun te boven ben gekomen. We moeten natuurlijk zo snel mogelijk van het water af en dat geeft enige afleiding. Wie is de schuldige? De drie? Hij veroorzaakte ons verlies. Maar de snoek ontnam ons niet de overwinning. In feite de conditie van de boot. Harrie mocht niet mee en de  zogenaamde “bootsman” is de coach van Robbie van Mesdag. Jaap mocht anders niet mee!

Ter verduidelijking:  De rigger is van ijzer, de dol van brons en de overslag van koper. Kunststof (behalve bakeliet voor de elektronica) bestaat nog niet. Brons is hard materiaal, koper is minder hard. Dat slijt dus het meest. Bij veel gebruik, zoals bij schroefdraad, komt er een moment dat de overslag moet worden vernieuwd omdat de schroefdraad is versleten. De boeg heeft dat moeten melden nadat hij al eerder heeft gemerkt dat de dol niet goed sluit. Maar zoiets komt niet gauw in het klachtenboek. Het “gaat nog wel even mee”. Als Harrie zoals gebruikelijk/noodzakelijk met ons was meegegaan – ook voor de andere ploegen – is er een goede kans dat ons deze ramp niet was overkomen. Als…., als… is nutteloos. Kans op een gekleurd blik? Zullen we nooit achter komen.

Even terug in de tijd. Onze toevoeging aan de al (te) vroeg geregelde afvaardiging naar de O.S. was een ongemakkelijke beslissing voor het Olympisch Comité. Alles al op tijd geregeld, ook internationaal. Terwijl de kwalificatie nog niet eens was voltooid. Maar gezien de resultaten kon men niet om ons heen. Dus met enige tegenzin er toch bij. Maar zonder coach! Terwijl alle andere ploegen natuurlijk mét coach worden uitgezonden. Dan gaan wij natuurlijk niet mee. Die beslissing werd onder druk van de Roeibond teruggedraaid.

We verliezen onze wedstrijd en moeten meteen weer terug. Waar blijft de Olympische gedachte? We mogen toch nog even blijven. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de voetballers. Die verliezen ergens in een stad elders. Vervolgens worden zij, inclusief reserves en een reeks begeleiders ergens in Helsinki ondergebracht en blijven tot en met de Sluiting. En dat zijn ook “amateurs”!. Professionals mogen niet aan de Spelen deelnemen. Zo zijn we weer bij.

Daar staan we dan voor een foto bij het afscheid van de baan. 4- + coach. We blijven een ploeg. We hebben de moordplannen voor we aanleggen alweer in ’t water gesodegooid. (De broeken die voor ons zijn gemaakt duiden op dikkere benen).

Wat nu? Wel nog belangstelling voor onze collega’s in de andere heats. Maar hen lekker zien roeien bedreigt ons met acuut hartfalen. We zijn duidelijk toe aan een flinke borrel. Maar dat gaat niet lukken want Finland is drooggelegd. Na de kort daarvoor beëindigde oorlog met Rusland heeft een golf van dronkenschap het land overspoeld. Voornamelijk de weinige van het front teruggekeerde militairen. En openbare dronkenschap levert werkstraffen op. Zo is de landingsbaan van het nieuwe vliegveld met behulp van werkgestraften aangelegd.

Maar er is een oplossing. Het schip dat onder andere onze boten heeft gebracht, ligt afgemeerd in de haven. Een bezoek levert het gedroomde vocht. Er is een bioscoop ingericht als balzaal. Plek voor consumptie. De overmaat aan Finse dames levert een geselecteerde danspartner. Hoe vind je een geschikte in de menigte? Er is een balkon dat overzicht geeft. Terwijl we onze nederlaag verdrinken zien we ons doel: kleur onthouden, naar beneden en dan dat doel zien te vinden.

Einde seizoen 1952, maar Jan gaat nog even door.