Door Jan Op de Velde | 7 mei 2020
Toen ik zo’n 80 jaar geleden op de lagere school voor ’t eerst het vak ‘geschiedenis’ kreeg geserveerd, begreep ik niet waarom ik dat moest leren. Dat is allemaal verleden tijd. Ik heb toch maar braaf de repetities gemaakt en voldoende voldoendes verzameld. Het blijkt toch wel een leuke inhoud te hebben. Zoals het paard van Troje en de slag bij Nieuwpoort en vele andere slagen. Ik werd als het ware klaargestoomd voor de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog. Het werd gaandeweg leerzaam.
Roeien in het verleden, in dit geval kort na de WO II, geeft mogelijk meer waardering voor wat we in het heden ter beschikking hebben. Daarom is een vergelijking van het materiaal van toen en nu van belang.
Toen: houten boten met houten spanten en vol met koperen onderdelen, zware houten riemen. De outriggers van massief staal en dollen van brons. Het op de wal verplaatsen van de boot inclusief het boven de hoofden tillen komt overeen met gewichtheffen van nu. Dus toch een kleine krachttraining van korte duur.
De boot: de spanten zijn in de vorm van een driehoek die met de punt op het kielbalkje steunt. Op de bovenkanten de slidings en een klein plankje om de eerste stap te zetten. De voetenplank beneden in een bronzen sleuf te verschuiven. Op het horizontale spant binnenboord een bronzen strip met schroefgaten. Daarop kan de voetenplank op ongeveer om de 5 cm worden vastgezet met vleugelschroeven. Alles van brons, waarin de schroefdraad snel verslijt.
De huid is van flinterdun hout, bij voorkeur spruce (spar) uit Canada, licht en zonder kwasten. Uiteraard met de vezels in de lengterichting van de boot. Een dergelijke constructie dient te worden versterkt met houten stripjes, dwars over de binnenkant van de huid bevestigd. De hele constructie wordt wel gelijmd, maar de kleefkracht was zeker niet voldoende om de constructie bij elkaar te houden. Dus worden talloze koperen spijkers van diverse afmetingen toegepast.
Manchet en kraag, de laatste een leren strip enige malen om de riem gedraaid, zijn van dun leer en met spijkers vastgezet op de riem. Ze zijn niet te verstellen.
Riemen gaan niet lang mee. Waar de kraag met lange koperen spijkers in het hout is bevestigd is een breekbare plek ontstaan. Het gevolg is dat er af en toe een passagier meevaart. Zoals in de Head van 1953. Daarover volgende week meer.
Jan Op den Velde (89) roeit bij Tromp. Niet meer in de boot, maar wel nog op de koffie met zijn ploeg. Hij roeide als student in Delft en in 1952 op de Olympische Spelen in Helsinki. Na zijn studie Civiele Techniek hield het roeien op tot hij in 1965 een ploeg coachte en met hen in de boot stapte om de Head te varen. Zo kwam hij terug in de roeiwereld en vervulde functies bij de Roeibond, in commissies, als kamprechter en wedstrijdleider.