Door Jan Op | 9 augustus 2020
Ik, Jan Op den Velde, roeide vijf jaren voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik hier. De vergelijking tussen toen en nu zal, naar ik hoop, voor hetgeen nu in de roeiwereld geboden wordt (nog meer) waardering oogsten.
Lees alle bijdragen van Jan Op den Velde hier.
Elke dag, behalve aanvankelijk de weekeinden, aantreden bij de “bak”. Aan beide einden van het vlot is een bak geïnstalleerd. Die was gemaakt van twee drijvers die in de oorlog door de Duitsers werden gemaakt om een anti-duikboten-net aan te hangen in en voor de haven van Rotterdam. Na de oorlog spoorslags door oud-leden naar Delft geëxporteerd. Tussen de drijvers een klein platform en aan beide einden rails met bankje en een uithouder met dol.
De kandidaten zitten ruggelings. Dus is er een stuurboord aan de ene kant en bakboord aan de andere. Bij de eerste keer instappen kom je toevallig op een onbekend boord terecht. Dat betekent wel dat achter je naam een S of een B komt te staan. Vervolgens blijf je voor eeuwig op dat boord roeien. Hoewel het voorkwam dat bij gebrek aan een stuurboorder een bakboorder werd omgeboord. (Ik heb mijn gehele roeileven, ook als veteraan, op bakboord (B) gezeten. Pas toen ik in een ver land wilde roeien, moest ik met twee riempjes leren varen. Dat was best moeilijk voor mijn linkerhand. Ik heb nooit op stuurboord gezeten).
Als je mag blijven is de volgende fase “tubben”. In een omgebouwde wherry voor boordroeien. De coach is de stuurman. De studieduur is tot 15 minuten gestegen. En de moeilijkheidsgraad gaat fors omhoog. Je moet nu echt leren “inpikken” en dat samen precies gelijk doen. Gelukkig is dat op slag, (= bakboord), niet zo lastig. Maar je blijkt ook een constant tempo te moeten kunnen varen.
Hier mag een korte beschrijving van de omstandigheden en de techniek niet ontbreken. Er is alleen bij wedstrijden contact met andere verenigingen. Afkijken komt niet voor. Iedere vereniging moet zelf maar uitvinden wat hun “stijl” zal zijn. Het aantal verenigingen is zeer beperkt. De kern bestaat uit de – toen – zes studentenroeiverenigingen. Aangevuld met een klein aantal “burgerverenigingen” waarvan een paar ook aan wedstrijden deelnemen. Maar recent opgerichte verenigingen kunnen nog geen wedstrijdploegen op het water brengen. De zeer oude burgerverenigingen, “De Maas” en “De Hoop” zijn meer een toevluchtsoord voor oud-studentenroeiers die het roeien voor bejaarden (boven 40) te gevaarlijk achten.
Een kleine toevoeging: de wedstrijdkalender 1952 omvat een zevental “echte” wedstrijden die alleen in het eerste halfjaar worden uitgeschreven.