Door Jan Op | 16 augustus 2020
Ik, Jan Op den Velde, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag. De vergelijking tussen toen en nu zal, naar ik hoop, voor hetgeen nu in de roeiwereld geboden wordt (nog meer) waardering oogsten.
De laatste wedstrijden in de jaren na de oorlog zijn de nationale kampioenschappen. Aan de hand van de uitslagen wordt door de Roeibond, gesteund door een bevriende commissie, besloten of er ploegen naar de Europese kampioenschappen kunnen worden afgevaardigd. Wereldkampioenschappen roeien bestaan niet. Lange reizen + materieel vrijwel onmogelijk. De Olympische Spelen wel. Alleen voor echte amateursporten. En het woord “sponsoren” is totaal onbekend. Alle deelnemers zijn amateurs. Het Olympisch Comité betaalt alles. Uiteraard niet alleen van de bescheiden contributie van de verenigingen. Allerlei inzamelingen, zoals onder andere een speciale loterij, moeten het benodigde kapitaal bijeenbrengen. Meer daarover later.
Weer terug naar de harde leerschool om de (roei-)haal perfect te kunnen uitvoeren. Uit de “brede” tub kan je worden gepromoveerd naar de “smalle”. Dan is het al november. Er zijn al veel kandidaten die het volgend jaar opnieuw mogen proberen de felbegeerde status van “raceroeier” te veroveren. Ik bevind me nog steeds in het selecte gezelschap van blijvers maar ik raak achter in de promotie. Een aantal collega’s gaat al in een overnaadse 4 te water. Met een echte stuurpik en een coach + toeter op de fiets.
Als je een “goede” coach wil zijn maak je gebruik van de “toeter”. Met luide stem aanwijzingen geven aan de leden van de bemanning betekent dat je een “goede” coach bent. Ook al begrijp je niet precies wat je wilt bereiken. Behalve dat er ”hard” moet worden getrokken. De meeste coaches hebben die boodschap meegekregen toen zij in het schuitje zaten. Veel meer dan “harde halen maken” bevat hun kennis niet.
Sommige coaches die naar Delft zijn gekomen om te studeren voelen zich genoodzaakt ook eens te bezien of er ergens een studieboek over roeien bestaat. Dat blijkt inderdaad het geval. Een oude Australiër, Fairbairn, heeft zijn inzichten over de techniek van het roeien op papier gezet. Bij gebrek aan iets anders wordt zijn leerboek een basis om de onschuldige leerlingen de fijne kneepjes bij te brengen
Een onderdeel van de haal, de inpik, krijgt nogal wat aandacht. Fairbairn vergelijkt het inpikken met het vliegen vangen. Ook de theorie dat het blad met de draairichting van een wiel-met-spaken mee contact met water moet krijgen, vindt aanhangers. Niemand lijkt zich in die tijd, voor, maar ook na de oorlog, te realiseren dat de lengte van de haal in het water dan aanmerkelijk wordt gereduceerd.