Door Feike Tibben | 7 mei 2021
Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille sportontwikkeling. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.
De olympische vlam is nog niet gedoofd of de inspiratiebetogen komen weer naar boven. Sporters zouden door hun bovenmenselijke prestaties anderen inspireren om ook te gaan sporten. Ik heb niet alle huldigingen gevolgd, maar ik kan me een aantal gloedvolle toespraken voorstellen waarbij woorden van gelijke strekking zijn uitgestrooid.
Nu wil ik geen spelbederver zijn (ook ik heb genoten), maar was het maar zo simpel. De mythe van het “trickle down”, of inspiratie-effect, dat door topsport een sport groeit, is al in de jaren negentig doorgeprikt door Maarten van Bottenburg en daarna nog vaak bevestigd: het Ard en Keessie-effect, Dafne-effect, Epke-effect of Annemiek-effect, de impact van de oranjeleeuwinnen… Helaas, het is er niet. Het aantal leden van de atletiekunie daalt al bijna tien jaar en bij de wielerbond en de turnbond is het ondanks de successen niet veel beter. Soms worden na prestaties kleine effectjes gevonden, maar nooit groot of duurzaam. Het olympisch goud van Rienks en Florijn werd bijvoorbeeld gewonnen in een periode waarin onze sport groeide, maar na de titel trad geen extra groei op. Is er dan echt nooit impact? Toch wel. Een paar keer in de geschiedenis door succes een keerpunt in de sport te zien (met dank aan www.allesoversport.nl):
- Hockey in 1928: De mannen van de Nederlandse hockeyploeg halen de olympische finale. Daarna stijgt het aantal nieuwe verenigingen in Nederland gedurende een aantal jaren met meer dan 13 per jaar.
- Schaken in 1936: Max Euwe wint de wereldtitel. In de vijf jaar daarna groeit het aantal schaakclubs met meer dan 300.
- Judo in de jaren zestig: Anton Geesink wint in 1961 de wereldtitel en in 1964 de olympische titel. Het aantal judoverenigingen groeit in zeven jaar tijd van 36 naar 110.
- Darts in 1998 en 1999: Na de successen van Raymond van Barneveld verdubbelt het aantal darters in 10 jaar tijd.
De rode draad hierbij lijkt te zijn dat het plotselinge succes ervoor zorgt dat een kleine, tot dan toe weinig zichtbare sport bij het grote publiek bekend wordt en er tegelijkertijd in snel tempo een infrastructuur uit de grond wordt gestampt waardoor de sport toegankelijk en bereikbaar wordt voor een grote groep. Bij de al bekende sporten is zo’n ‘ontdekkings-effect’ er niet. Vóór Ard en Keessie kende iedereen het schaatsen, vóór Dafne zagen we al sporadische successen in de atletiek, en ook vóór Epke luisterden we al naar Hans van Zetten.
Voor de breedtesporter die nu handenwrijvend maar denkt dat we juist moeten investeren in breedtesport om topprestaties te bereiken: helaas, het “trickle-up effect” is al even beperkt. De meeste topsporters komen weliswaar voort uit de breedtesport, maar een brede basis van sportparticipatie blijkt geen garantie op sportief succes. Landen met een grote sportpopulatie zijn soms verrassend weinig succesvol zijn én andersom.
Hoe kunnen we als sport dan wel steeds succesvol zijn in aantallen en prestaties? Laat ik een poging doen: allereerst door te zorgen dat sport bereikbaar is. Goede en betaalbare voorzieningen waar je kunt sporten, dicht in de buurt. Als roeisport hebben we daarin nog wat stappen te zetten. We hebben maar 123 roeilocaties in het land.
Behalve veelheid aan accommodaties is een ook een spreiding aan aanbieders en het beschikken over meerdere sportvormen gewenst. Zorgen dat mensen een manier van sporten kunnen vinden die bij hen past. Misschien kan een commerciële sportaanbieder een uitkomst zijn voor wie een vereniging te verplichtend vindt of past bij een ander beter het iets ruigere coastal of het sloeproeien dan het aloude glijden op vlak water. Een breed aanbod draagt bij aan een grotere deelname.
Gaan we dan niet de focus op prestaties verliezen, wordt de soep dan niet te dun met al die nieuwe sportvormen, al die verschillende soorten aanbieders en ook nog eens sporten op teveel locaties? Ik geloof het niet. Kijk bijvoorbeeld eens naar de successen van de baanwielrenners: op een paar na komen die allemaal uit de ‘Bicycle motocross’ (BMX). Wie in de jaren zeventig zou hebben gekeken naar de film On any sunday kon niet bedenken dat het raggen op kinderfietsjes vijftig jaar later zou leiden tot olympisch baansucces. Of zie eens de resultaten van onze shorttrackers of skeeleraars bij het schaatsen: beide sportvormen werden eerst vooral gezien als manier om aan je bochten te werken of de zomer te overbruggen, maar zorgen inmiddels voor interessante cross-overs en klinkende resultaten. Zomaar een paar willekeurige voorbeelden hoe sportontwikkeling bijdraagt tot prestaties. Het gaat er om dat we veel mensen aanspreken, hen de gelegenheid en plezier bieden om te sporten en tegelijkertijd een structuur hebben om de talenten die er op al die plekken zijn, te ontdekken en hen de gelegenheid geven tot rijpen. Dat is een stuk weerbarstiger en minder romantisch dan het simpele ‘inspiratie voor allen’, maar niet minder leuk en minstens zo verrassend. En hey: We zijn nog lang niet uitgegroeid.