Professionals? Vrijwilligers!

Door Feike Tibben | 14 januari 2021

Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille innovatie en infrastructuur. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.


Mijn laatste bijdrage van 2021 ging over sportvrijwilligers. Dat we in Nederland vrijwilligersland no 1 zijn, en hoe raar het is dat op het woord vrijwilliger soms negatief wordt gereageerd.

Voor ons als sport is een goed vrijwilligersleger van wezenlijk belang, dat weten we maar al te goed van onze eigen verenigingen. Het is raar dat op het woord vrijwilliger soms negatief wordt gereageerd, maar misschien zijn we wel toe aan een herijking van de term.  Het hardnekkige beeld van de eeuwige clubicoon die de hele dag rond de club hangt klopt al lang niet meer.
Een studie van het Verwey Jonker Instituut noemt vier typen vrijwilligers: de dienstverlener, de regelaar, de stimulator en de ondernemer. Ik denk dat we in deze typologie allemaal wel vrijwilligers kennen. Met ‘one size fits all’ doen we vrijwilligers te kort. De moderne vrijwilliger wil een duidelijke opdracht, heldere taken, waardering. Modern vrijwilligersmanagement vraagt meer dan alleen een oproep doen op de site of het verenigingsblaadje ‘wie wil…?’  vul maar in.

Modern vrijwilligersmanagement wordt steeds meer een vak. Een vak met een eigen platform (www.vrijwilligerwerk.nl met prachtige voorbeelden, kijk er eens op!) en een heuse vrijwilligershoogleraar. Goed dat we dat en die hebben want we staan best voor een stevige uitdaging: We stellen als sporters meer eisen aan onze sportieve omgeving. We willen deskundige trainers, verantwoorde begeleiding en spullen die beschikbaar en in orde zijn. We gaan sport steeds meer als een noodzakelijke voorziening zien en sportend Nederland wil het aantal sporters omhoog brengen van 50% nu naar 75% in 2030.  Bij die ambitie steekt onze bondsdoelstelling – 15.000 roeiers erbij in 2030 – maar bleekjes af. Al die groei- en verbeterontwikkelingen maken dat we er niet aan ontkomen onze verenigingen te professionaliseren. Dat betekent niet dat dat verenigingen uiteindelijk worden bestierd door betaalde krachten. Wel betekent het dat er een uitdaging ligt om deskundigheid van de ondernemende, stimulerende, regelende en dienstverlenende vrijwilligers te vergroten.

In veel vakliteratuur over sport en vrijwilligerswerk is de ontwikkeling die ik hierboven schets te lezen. Toch zie ik nog maar weinig verenigingen de professionaliseringsstap maken. Wel verklaarbaar: Als sport zijn we gewend zelf onze broek op te houden en zelf zaken te regelen. Dat is onze kracht en zo zijn we groot geworden. Kwaliteitskaders zijn er maar weinig. En als ze er zijn hebben we die vaak zelf, op onze eigen manier, vormgegeven. En wie maken over het algemeen zulke kaders? Precies: diezelfde vrijwilligers. En zo is de cirkel weer rond.

Zou het geen mooie uitdaging zijn om zonder onze geschiedenis en de kracht van verenigingen te verloochenen, de kwaliteit van ons vrijwilligerscorps en de kwaliteit van ons vrijwilligersmanagement omhoog te brengen? Veel onderzoeken laten zien dat door vrijwilligers serieus te nemen, eisen te stellen, hen de gelegenheid te bieden door bijvoorbeeld opleiding ook aan die eisen te kunnen voldoen en die te belonen en waarderen, lol en waardering toenemen en vrijwilligers niet – wat velen denken – eerder afhaken, maar juist langer betrokken blijven. 
De vrijwillige ondernemer, de  vrijwillige stimulator, de vrijwillige regelaar en de vrijwillige dienstverlener worden zo op maat bediend. Als roeibond – de vereniging van roeiverenigingen – pakken we de handschoen op. Ook wij hebben immers tal van vrijwilligers, als lid van commissies, als kamprechter, of als motorbootkapitein. Sinds de ALV van 20 november hebben we in de persoon van IJsbrand Haagsma een bestuurslid opleidingen en vrijwilligersbeleid. Er ligt een mooie opgave. Welke vereniging volgt?

Vrijwilligers

Door Feike Tibben | 31 december 2021

Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille sportontwikkeling. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.


Op de een of andere manier was het de afgelopen weken druk rond het woord ‘vrijwilliger’. Of het nu door de verkiezing vrijwilliger van het jaar kwam of dat het een soort nasleepdiscussie was van het voorstel om eisen te stellen aan coaches, maar in één keer dook het op:

‘Tss ik ben coach, geen vrijwilliger: vrijwilligers zetten koffie in de bar en vegen de loods aan’
‘Je bent lid en onderneemt… alsof het (je inzetten op de vereniging, FT) gedwongen is. Vrijwilliger klinkt sukkelig.’

Zo maar twee reacties die mondeling via de juniorencommissie en digitaal op social media langskwamen. En er waren er meer. Bottom line: ‘Ik wil geen vrijwilliger genoemd worden. Dat is suf. Ik heb meer in mijn mars.’ Ik moest er even aan wennen. Ik had het nog nooit zo gezien. In mijn perceptie zegt vrijwilliger niets over niveau, deskundigheid, betrokkenheid,  betrouwbaarheid, of organisatieniveau alleen iets over financiële vergoeding. Van een vrijwilliger verwacht ik dat deze even dedicated en deskundig is als een betaalde kracht op dezelfde plek. Voor mij is er ook geen principieel verschil in hiërarchie. Er zijn professionals die vrijwilligers aansturen, maar er zijn ook vrijwilligers verantwoordelijk zijn voor professionals. Als bestuur weten we niet anders. Wij zijn per slot ook vrijwilligers. U kent het: ‘vrijwillig, niet vrijblijvend’.

Als Nederland slaan we ons zelf graag op de borst dat we vrijwilligersland No 1 zijn. ‘Van de Nederlandse bevolking boven de 15 jaar heeft 46,7% minimaal één keer vrijwilligerswerk gedaan in 2019’ staat te lezen op de site vrijwilligerswerk.nl. Bijna de helft! Met een gemiddelde inzet van ruim 4 uur per week zijn dat over de duim ruim 40.000 voltijdbanen. Bij een modaal inkomen een loonwaarde van 1,5 miljard euro.

Generatiedingetje?

Naast deze trots op onze toppositie hoor je nog wel eens dat het zijn van vrijwilliger een generatiedingetje zou zijn. Moderne vrijwilligers zouden geen life-time commitment meer hebben, primadonnas zijn die meer verleid moeten worden met leuke, afgebakende klussen. Daar zit wat in. Het aantal vrijwilligers en ook de inzet per vrijwilliger daalt ieder jaar een klein beetje. Maar is de moderne vrijwilliger inderdaad zo veeleisend en hard-to-get? Als ik kijk naar de drie kijk die dit jaar in de roeisport genomineerd zijn voor vrijwilliger van het jaar dan valt op dat ze jong zijn. Hoezo zou vrijwilliger een generatiedingetje zijn? Verder zie ik geen dwang of hoog koffiezet- en loodsveeggehalte (wat is daar overigens mis mee). Ik zie bij Mats van Slooten van De Hunze, Janine Vermeij van Tubantia en Lotte Burgers van Skøll naast een opsomming van inhoudelijke taken als opknappen van boten, juniorenopvang of verenigingsbranding en social media strategie, teksten als: ‘gewilde stuur die zorgt voor fijne sfeer’, ‘motiveert, stimuleert en organiseert, en geeft niet op als corona het een beetje moeilijker maakt’ en ‘altijd bereid iedereen te helpen’.  De waardering die uit de nominatie spreekt gaat verder dan de kwaliteit of de hoeveelheid werk die wordt verzet. Er is ook duidelijk waardering voor de bijna onzichtbare sociale, bindende rol die zij vervullen in de vereniging. Erkenning, Herkenning, Waardering en Beloning.

Modern burgerschap

Maar dan even terug naar het ongemak met het woord vrijwilliger, waar te weinig waardering uit zou spreken. Zou een andere naam, een waar meer waardering uit spreekt, helpen? Misschien. Ik geloof er niet zo in .Maar misschien helpt het ook om het begrip vrijwilliger anders te laden. Vrijwilligerswerk gekoppeld aan modern burgerschap, je inzetten voor je omgeving, de maatschappij waar je deel van uitmaakt. Hoezo sukkelig? Vrijwilligers zijn de idealisten, de ambassadeurs en de frontsoldaten van het verenigingsleven.


Roei! december

Aan het begin van de coronapandemie, ruim anderhalf jaar geleden, vreesden veel roeiverenigingen een teruggang in leden en financiële problemen. Hoe is het ze sindsdien vergaan? Dat zochten we uit met de tweede Roei!-enquête over de coronacrisis.

Op de Olympische Spelen van Tokyo presteerden de grote roeilanden Duitsland, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten dramatisch. We brachten we de achtergronden van het falen in kaart op basis van artikelen in de media.

Verder bezochten we een indoortraining in Rotterdam, roeivereniging Daventria in Deventer en namen we een Roei!kijkje langs de Linge.

Na de (ver)jaarkalender die we vorig jaar meestuurden met het decembernummer hebben we dit jaar besloten geen Roei!kalender te maken. De pandemie gooit het schema van de roeiwedstrijden nog te vaak in de war, actuele informatie over de planning en het doorgaan van wedstrijden is het best online te verkrijgen, bijvoorbeeld via de KNRB. Als alternatief komen we in 2022, bij het verschijnen van het vijftigste nummer van Roei!, met een speciale uitgave.

Bijlagen bij Roei! 46 | oktober 2021


pagina 5 | Column door Petra Sauter – De Munck en pagina 59 | Kort Roei!nieuws
De laatste lichting, een documentaire van Merijn Soeters

Petra begint haar column met:

Dankzij de documentaire ‘De laatste lichting’ was ik even terug in mijn eigen studententijd, de blauwe maandag dat ik zelf heb geroeid. Geweldig vond ik het om in deze docu ook de mentale aspecten van deze strijd op het water terug te zien. Tegelijkertijd deed het me ook stilstaan bij hoeveel er eigenlijk op dit vlak nog te bereiken valt in het roeien.

pagina 44 | New Wave vest: inklimmen ja of nee?

Onze ervaring: nee.
Dit filmpje, in een skiff zonder drukstangen: ja.


pagina 50 | De Oude IJssel: vaarkaart

Met dank aan Waterschap Rijn en IJssel


pagina 60 | Roei!kunst | Roeiend het gedicht uit

Miriam van Hee leest haar gedicht De Watersportbaan voor:

Studenten van ROC Twente verfilmden in 2014 het gedicht Echtpaar in de trein van Willem Wilmink:


De Russen komen

OProeien toen – aflevering 50
Tekst Jan Op | 19 oktober 2021

Ik, Jan Op den Velde, 90 jaar, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag.
Vanaf OProeien toen – 1 is het een doorlopend verhaal. Via deze link vind je ze allemaal.


Voor de eerste keer komen de Russen in Henley (het “Westen”) roeien. Alle Russen plus de door hen bezette landen in Oost-Europa wonen en werken achter het IJzeren Gordijn, een bijna onneembare afscheiding tussen Oost- en West-Europa. Hoe zal het met hun verblijf in het vrije West-Europa gaan? Uit de krant:

Niettemin waren de Russische ploegen in dit oude verslapte materiaal hun in uiterst modern materiaal roeiende tegenstanders veruit de baas. Hoe is dat mogelijk? (aan het bestaan/gebruik van doping werd niet gedacht. Onsportief bestempeld). Twee factoren zijn daarbij van doorslaggevende betekenis. Ik (Aad van Leeuwen) ben tot de conclusie gekomen, na de in Henley veel betere mogelijkheden in training en tijdens de race waar te nemen en in gesprekken (via tolk) met een aantal Russische roeiers en hun leider. Die factoren zijn:
1 De tot een maximum opgevoerde lichamelijke conditie van de roeiers.
2 De door de Russen ontwikkelde roeitechniek die meer dan de Engelse (..) of de Amerikaanse (..) rekening houdt met de noodzakelijke wisselwerking tussen spanning en ontspanning.
De lichamelijke conditie der roeiers was inderdaad opmerkelijk. Men had hier te doen met ploegen die reeds jaren bijeen zitten (de acht vier jaren) die in lange perioden per jaar volop gelegenheid krijgen tot conditie- en techniektraining. En wier gehele levenswijze wordt ingebouwd op het verkrijgen van een zo goed mogelijke lichaamsconditie. Die conditie maakte het de Russische roeiers mogelijk een race te roeien zonder een enkele inzinking. En bovendien zware races te roeien op drie of vier opeenvolgende dagen.

Nu is de conclusie wel anders  De Russen zijn geen amateurs (evenals andere ploegen van achter het IJzeren Gordijn, hoewel officieel verboden). Het is nu allang bekend dat gebruik van doping (toen nauwelijks bekend en nog niet verboden) tot op de dag van vandaag wordt toegepast. En vaak zijn het “militairen” die een “opleiding tot roeier” volgen. Met “soldij”.

In Henley ontstond nogal ophef over het (verboden) coachen tijdens de wedstrijd. En het feit dat de Russische ploegen geen club-ploegen waren (ook verboden). Een fenomeen waar de kamprechters geen raad mee wisten en als gastheren maar door de vingers zagen. Zeer onterecht want iedere ploeg houdt zich onvoorwaardelijk aan de regels. Die zijn in het Russisch ook van toepassing.

Zo was er ook een zeer ongebruikelijke gebeurtenis bij de prijsuitreiking. De gehele Russische afvaardiging marcheerde in gelid achter de Russische vlag naar de bekers- en blikkenuitreiking. Hier waren de Stewards helemaal niet tegen opgewassen.

Zie de Russen winnen op deze beelden van Henley 1954


Zorgeloos genieten van de Douro, mede dankzij Pedro, Pedro en Pedro


Een groep van 16 roeiers van de Maastrichtsche Watersportclub MWC heeft van 20 tot 25 september een tocht geroeid op de Douro in Portugal.  De organisatie en verzorging daar was in handen van Row for Fun, een groep ‘avid Douro valley explorers’, zoals ze zelf zeggen, ‘and rowing is our passion!’ Het relaas van de tocht door Josephine Knegtering.


Na een eerste kennismaking met Porto reden we per trein de 208 kilometer naar het beginpunt van onze roeitocht. Het spoor liep een groot deel parallel aan de meanderende Douro, zo konden we vast zien wat ons te wachten stond. We raakten niet uitgekeken op de prachtige vallei, de vier uur durende treinreis vloog om.

Bij aankomst op het pittoreske stationnetje van Pocinho werden we opgewacht door de eerste twee begeleiders van Row for Fun. Pedro 1 en Pedro 2 hadden die dag ‘dienst’ en hielpen ons installeren in het High Performance Sport Centre waar we de eerste dagen verbleven. Aan het eind van de middag, gelukkig was het toen wat minder warm, mochten we de 2 C-vieren en 1 coastal-2 in en begonnen we aan onze eerste 21 kilometer. Een rustig stukje waar we volop konden genieten van het ongerepte natuurschoon.

Al snel kwamen we erachter dat een team van vijf oud-wedstrijdroeiers ons steeds per tweetal, in wisselende samenstellingen, zou assisteren bij alle logistieke uitdagingen gedurende tocht. Later in de week ontmoetten we nog Pedro 3, Manuel en Louis. Stuk voor stuk sympathieke, jonge Portugezen voor wie geen moeite te veel was en die de rust wisten te bewaren op de momenten dat het wat spannender werd. Op dag 3 was er bijvoorbeeld zo’n moment. Iets met een windvlaag, een grote boei, een verbogen rigger en een los voordek en een paar pijnlijke ribben. En ondertussen ook nog panne met een van de twee bussen. Maar Pedro 1, “one problem at a time”, bleef rustig en loodste ons naar een idyllische lunchplek waar we afgeleid werden met een verrukkelijk maal met lokale specialiteiten. Ondertussen ging hij in de weer met ducttape en deelde paracetamol uit, waardoor we de roeitocht na een paar uur gelukkig konden vervolgen.

Kortom, vooral genieten en je nergens druk over maken. Elke dag een mooi stuk roeien en geschut worden in een soms best spannende sluis. Smullen van de Portugese keuken, af en toe een cultureel uitje, zoals bijvoorbeeld naar de prehistorische rotstekeningen in de Coa-vallei. En ja, we mochten ook druiven stampen.

En zo overbrugden we de 208 kilometer voor we het in de gaten hadden. Gelukkig hadden we nog een paar dagen om samen na te praten, de stad Porto en omgeving beter te leren kennen, en ook ons culinair nog eens goed te laten verwennen. We kijken terug op een onvergetelijke en vooral zorgeloze vakantie. Een aanrader!


Onvergetelijk echt roeien

OProeien toen – aflevering 49
Tekst Jan Op | 12 oktober 2021

Ik, Jan Op den Velde, 90 jaar, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag.
Vanaf OProeien toen – 1 is het een doorlopend verhaal. Via deze link vind je ze allemaal.


Naar Henley. Voor Bert, nu als coach, en mij de tweede keer. Ik herinner me eigenlijk vrijwel niets van deze reis. We zijn overgestoken uit Hoek van Holland. En uiteraard met de trein naar Henley. Hoe het transport van onze boot plaatsvond is ook uit mijn geheugen weg. We verblijven bij particulieren die gedurende voorbereidingen en tijdens de wedstrijden een (toen nog nauwelijks bekend fenomeen) B&B-onderkomen aanbieden.

Voor het eerst hebben Russische ploegen zich ingeschreven. Dat levert de nodige aandacht op. Als wij een paar dagen voor de wedstrijden ergens bij de Stewards Enclosure in onze rode hemden langs de baan zitten, komt een stelletje jochies voorzichtig dichterbij en staart ons aan. Wij moeten die Rode Russen zijn. Uit het diepste deel van onze keel: “We eat children”. Wat ze na het rennen naar huis hun ouders vertellen..?

Onze eerste wedstrijd is tegen Denen. Ze zijn per bestelwagen, met de boot op het dak (“deelbaar” bestaat nog niet) naar Henley gekomen.

Het varen hier, tweemaal per dag, is een aparte belevenis. Niet alleen door de entourage, maar ook het roeiwater. Ik móét het hier noemen: onvergetelijk écht roeien in de schemering langs de andere kant van Temple Island. Helemaal alleen. Zonder stuurman. Hoge bomen die enigszins gebukt over het water hangen. Geen geluid. Slechts het geruis van de belletjes onder de boot. En een regelmatige tik tegen de dol na het verlaten van het blad uit de bijna stille kolk. Dat zal ik nooit meer vergeten. Het “Dorado” van het Roeien. Een van de weinige keren dat ik in dat bijzondere Dorado was. Er zijn nog meer Dorado’s, maar een stuk kleiner.

Het staat gedrukt: nederlaag! Volgens de krant de “op één na sterkste” vier. Op deze baan met maar twee boeien lig je er meteen uit. Al word je in de krant bij de sterksten gerekend.

En we moeten het ook nog over de Russen hebben.

Nieuwe leden zijn geen probleem, ze zijn de bron

Door Feike Tibben | 26 september 2021

Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille sportontwikkeling. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.


Afgelopen week was ik op de Driewerf, op bezoek bij de drie Utrechtse roeiverenigingen, Orca, Triton en Viking. Ik was daar nog niet zo vaak door de week en zeker niet in september. Wat een potje met pieren! In de gym, de kantines, de kleedkamers, de botenloodsen en op het water: overal roeiers! ‘blijft volle bak hè, tweeduizend roeiers bergen op één locatie’, legde ik één van de verenigingsmensen voor. ‘’Tweeduizend? Tsss, dit zijn de drukste weken. Ik denk dat we tegen de drieduizend roeiers zitten op dit moment’, overklaste hij me. Ik had ’t kunnen weten. De landelijke media schreven het al: ‘Studentenverenigingen zij ongekend populair’.

Waarom het studentenroeien zo populair is weten we wel: de combinatie van sporten en verenigingsleven, van indoor en outdoor (dat scheelt weer een sportschoolabonnement), de mogelijkheid om je de sport snel eigen te maken en succes te hebben.

Maar minstens zo interessant is: hoe doen ze dat? Hoe krijgen ze die giga-instroom ieder jaar weggezet? Want waar het de studentenverenigingen lukt om de instroommassa soepel te stroomlijnen zien we bij algemene verenigingen toch te vaak een ander beeld: een beeld van wachtlijsten, van een tekort aan coaches en tekort aan instructeurs. ‘We hebben over het algemeen een wachtlijst van zo’n 100 personen, tegen de tijd dat we die gaan bellen voor een nieuwe instructieronde blijken er 75 inmiddels een andere sport te hebben gekozen’, zei laatst een clubbestuurder tegen me. Het klonk wat beschuldigend naar de wachtlijstmensen. Alsof zij onvoldoende trouw waren aan de club waarvoor zij zich hadden aangemeld. Maar ja, wat kun je verwachten als de vereniging belangstellenden zo lang laat wachten. Als je in de winkel te lang moet wachten voor je aan de beurt bent, verkas je toch ook naar een andere rij?

Zouden we dat mechanisme kunnen doorbreken? Zouden algemene verenigingen kunnen leren van studentenroeiclubs?  Saskia Grootens van het Mulierinstituut heeft dit voor haar studie Sportbeleid en Management onderzocht[1]. En als ik haar onderzoek in mijn eigen woorden samenvat dan stelt ze dat het de kracht van de studentenverenigingen is dat nieuwe leden worden ontvangen als vertegenwoordigers van de vereniging van morgen, niet als bezoekers van de vereniging van vandaag. Of nog iets scherper: hoe beter nieuwe leden de rol van nieuwe cultuurdragers, kartrekkers en ambassadeurs van de vereniging krijgen, hoe meer ze blijven hangen en hoe beter de vereniging wordt.  Een interessante conclusie. Natuurlijk is het zo dat bij een studentenroeivereniging de omloopsnelheid veel hoger is dan bij een algemene vereniging en dus ook het belang van een tijdige opvolging veel groter is, maar ook bij een algemene vereniging is steeds meer sprake van een grotere dynamiek. Het gemiddelde verenigingslid is vandaag de dag echt korter verbonden aan de vereniging dan vroeger. 

Maar hoe doe je dat terwijl je tegelijkertijd de tradities, kwaliteit en cultuur óók wilt behouden zodat ook de bestaande leden zich thuis blijven voelen. Saskia geeft er in haar onderzoek vijf ingrediënten voor:

  1. Zorg dat nieuwe leden groepservaringen opdoen. Organiseer nieuwkomerswedstrijden, -borrels en gezamenlijke trainingsmomenten op de vereniging.
  2. Wijs een vaste mentor aan die nieuwelingen wegwijs maakt en op sleeptouw neemt.
  3. Leer nieuwkomers ook hoe de club werkt. Vertel over vrijwilligerswerk, botenonderhoud, afstellen, bestuur, of instructie en geef de nieuwelingen ook een plek hierin (geef ze ook snel positie en verantwoordelijkheid).  
  4. Neem 1 t/m 3 op in een vast nieuwkomersprogramma.
  5. Vraag feedback en evalueer.

Eerlijk gezegd weet ik niet of we het daarmee redden, of we daarmee bijvoorbeeld een tekort aan instructeurs in één keer kunnen oplossen. Maar het zien van nieuwe leden als ‘de nieuwe generatie’, of ‘de vereniging van morgen’ die zouden kunnen helpen met de uitdagingen van vandaag vind ik een interessante gedachte.

Hans Maarten van de Brink maakte in ‘Over het water’ ooit de vergelijking dat je een vereniging zou kunnen zien als een rivier: de loop verandert mondjesmaat en blijft vertrouwd en herkenbaar. Maar het water (de leden) ververst continu. Precies: nieuwe leden zijn geen probleem, ze zijn de bron.  


[1] ‘Organisatiesocialisatie in studentensportverenigingen. Een onderzoek naar bewuste en onbewuste inzet van socialisatietactieken binnen de studentensportverenigingen’, masterscriptie, Universiteit Utrecht.

Schuilnamen

OProeien toen – aflevering 48
Tekst Jan Op | 23 september 2021

Ik, Jan Op den Velde, 90 jaar, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag.
Vanaf OProeien toen – 1 is het een doorlopend verhaal. Via deze link vind je ze allemaal.


Mijn laatste kans om het meest begeerde blik – Varsity 1954 – binnen te halen is verkeken. Eigenlijk moet ik nu echt de studie op peil brengen maar het virus houdt mij in de boot. Op naar de Hollandia.

Vierzonder. Ruud komt er weer bij op 3. Maar zijn vader mag het niet te weten komen. Dus moet hij ook niet in eventuele publicaties worden genoemd. Eigenlijk wordt het smokkelen. Dat komt ook tot uiting bij de uitslag. De krant:

Laga’s stuurmanloze vier verscheen in een samenstelling die voor driekwart aan de Olympische Spelen van 1952 deelnam. Zowel in de sprintrace (1000m) als in de race over 2000m liet zij uitmuntend roeien zien dat in beide races een nieuw baanrecord opleverde……

Onze volgende wedstrijd: Koninklijke / Hollandbeker. De vader van Ruud heeft, ondanks alle maatregelen, toch lucht gekregen van de “zonden” van zijn zoon. Daarbij is het woord “infantiel” gevallen. Dat inspireerde Ruud om die naam aan te nemen.
Opnieuw is Willem III onze tegenstander. Op zaterdag, gestuurd, harde tegenwind, winnen wij. Zondag, sturen op eigen kracht, stevige wind mee, wint W III. De krant:

want deze uitmuntende ploeg (WIII) die in de voorwedstrijd met een scherpe aanval de Henley-aspiraties van Laga op los fundament leek te willen zetten doch opgevangen en afgewezen was, op zo sublieme wijze als men nog zelden van een Nederlandse ploeg had gezien, roeide in de finale zo levendig en goed dat Laga geen kans kreeg tot doeltreffend verweer. De zwaardere Delftenaren, met de meewind van zondag kennelijk minder op hun gemak dan met de tegenwind van zaterdag, moesten het hoofd buigen voor hun tegenstanders die hen in tempo overtroefden. De schitterende vorm die Laga echter zaterdag had laten zien wettigt volkomen dat zij ondanks deze verrassende uitslag, toch naar Henley gaat.

Verslaafd

OProeien toen – aflevering 47
Tekst en tekeningen Jan Op | 15 september 2021

Ik, Jan Op den Velde, 90 jaar, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag.
Vanaf OProeien toen – 1 is het een doorlopend verhaal. Via deze link vind je ze allemaal.


Dankzij het meevaren in belangrijke wedstrijden word ik op de TH (toen inderdaad “Hogeschool”) bijzonder coulant behandeld. Ik mag sommige examens op een ander tijdstip mondeling afleggen. En vaak met succes.

Het Corpslustrum: het Lagabestuur + dames tijdens het Concours Hippique. Gekleed zoals het hoort. Dus geen blazer met zeer zichtbare gebreken.

Dan is het alweer september. Groentijd. Kandidaten in de bak. Na grondige selectie in de tub. Enzovoort. Natuurlijk ben ik ook ingeschakeld om de “krenten uit de pap” te selecteren.
Er is natuurlijk ook weer een Oude Vier samengesteld. Frits, de slag van de Olympische 4-, heeft besloten om nog weer een seizoen talent en kracht in te zetten voor het “goede doel”. Uiteraard aangevuld met een paar “jongeren” met talent. Ik houd het uit tot Kerst. Dan mag ik van de coach (de slag van de Oude Acht van ’52) weer meevaren. En verdrijf ik dus de twee van een eervolle plek. Ik weet niet meer wie het slachtoffer werd.

1954

Toch nog één keer proberen de Varsity te helpen winnen. Het is weliswaar mijn vijfde jaar in ’t rood, maar ik ben verslaafd geraakt aan het lekkere halen maken.            

De Head slaan we over. Ik weet niet meer waarom. Ik denk dat er toch wel een gebrek is aan meer geoefende roeiers. En nu een volledig op de Varsity gerichte training.

Er staat een harde wind tegen en schuin over het kanaal. Boei 1, publiekskant, heeft het beste water. Njord is al van zijn boei 2 naar 1 (Argo al ver achter} gaan varen. Als we achter Njord ver voor de andere ploegen varen steekt onze stuurman van boei 4 over naar boei 2. We varen in iets rustiger water. Maar we komen niet voorbij Njord.

Uit de krant:

Laga, en niet het ver beneden zijn vorm roeiende Nereus, bood Njord de hardste tegenstand... die aan de Leidenaren de verwachte vijftiende zege bracht... maakte deze race tot een boeiend schouwspel. Een verbeten kamp van twee uitmuntende ploegen die duidelijk superieur waren aan de rest van het veld...
Zo was het na 1000m reeds duidelijk (Triton en Argo lagen toen al een tiental lengten achter) dat het om de zege slechts zou gaan tussen Njord en Laga.

Het is duidelijk dat de omstandigheden op dit brede kanaal uitermate ongunstig zijn en de ploegen op de lage wal geen schijn van kans hebben. Boeinadeel. Het is, zeker in Nederland, een gegeven dat een grote rol speelt. Soms groot, soms van kleine omvang. Er valt weinig aan te doen. [Later komt de FISA zelfs met een verbod op bomen langs de baan. Dat maakt de ongelijkheid nog groter].


Top- en breedtesport hebben elkaar nodig

Door Feike Tibben | 9 september 2021

Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille sportontwikkeling. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.


Mijn roeigedachten over impact van top- op breedtesport en vice versa van een paar weken geleden heeft wel wat in beweging gezet. Sommigen vonden me te afstandelijk: ik zou meer enthousiasme en bewondering naar de prestaties van ‘onze jongens en meiden’ moeten tonen. Anderen waren het echt oneens met de onderzoeksuitkomst – dat het Epke-, Ankie- of Dafne-effect niet bestaat – en vonden dat topsport juist wél inspireert en leidt tot meer sportdeelname en meer sportplezier.
Tegen de eerste groep zeg ik: natuurlijk is sport emotie. Graag zelfs, kom maar op! Ik kom daar binnenkort graag nog eens op terug.
En ook de tweede groep heeft een beetje gelijk: natuurlijk zijn er mensen die, geïnspireerd door sportprestaties, zelf gaan sporten. Maar ja, daartegenover staan weer anderen die geïntimideerd raken door toppers (‘dat lukt mij nooit’) en afhaken. Grosso modo, zo tonen sport-onderzoeken steeds maar weer aan, hebben prestaties van toppers weinig impact op het aantal sporters. Vice versa is ook niet waar, zei ik vorige keer al: een sterke breedtesport leidt niet per se tot meer medailles aan de top. Al met al zou dat voor sommigen leiden tot een wat kille of ontluisterende conclusie: Zijn top- en breedtesport dan gescheiden werelden, is er dan geen interactie?

Als we terug kijken in de tijd dan waren top- en breedtesport vroeger stevig aan elkaar verbonden. Topsporters, dat waren de helden op je club, die liepen in hetzelfde(!) tenue als jij, die kwamen op een clubavond vertellen van verre reizen en bijzondere prestaties. Toppers zag je af en toe ‘zomaar’ in je dorp of stad en als actief clubgenoot kreeg van hen je soms – wat een eer! – een bijzondere training.

Dat romantische beeld ligt ver achter ons. De moderne topsport verdraagt zich maar moeilijk met verenigingsactiviteiten. De moderne topsport vraagt faciliteiten, trainers, programma’s, hoogtestages, zorgvuldig pieken en is bovendien veel meer internationaal dan nationaal georiënteerd. Die beweging is universeel. Of het nu gaat om voetbal, tennis, wielrennen en ja ook onze eigen sport: toppers spelen op een ander speelveld dan wij.

Maar dat is maar één kant van het verhaal. Aan de breedtesportkant schuift en beweegt er ook van alles. Was vroeger het beoefenen van sport beperkt tot het veld of de zaal van de vereniging, tegenwoordig is sport overal. Overal rennen, wandelen, bootcampen mensen, in groepjes of alleen, commercieel, georganiseerd, of spontaan. En passant wordt daarbij de term ‘sport’ flink opgerekt. Wat vroeger een ommetje was heet nu workout, en termen als recreatiesport en beweegsport (eeks!) sluipen in ons taalgebruik. Breedtesport wordt zo wel heel breed.

De top wordt steeds hoger, de breedtesport steeds breder. Voeg je beide ontwikkelingen samen, dan zie je dat top- en breedtesport, die van oorsprong aan elkaar verbonden waren, van elkaar vandaan bewegen. Is dat erg? Ik hoor het antwoord al: ‘Zo lang we medailles halen is het toch goed’  of ‘Zo lang onze sport groeit kunnen we toch tevreden zijn’? Ik denk dat dat een te beperkte blik is. Bovendien behoorlijk zelfgenoegzaam en dat is altijd gevaarlijk, weten we maar al te goed uit de sport. Ik denk dat er een gevaar in schuilt wanneer we top- en breedtesport uit elkaar laten groeien. Laat ik een poging doen.

Allereerst is topsport gebaat bij breedtesport. Om de meest voor de hand liggende bate maar eerst te pakken: breedtesport is kweekvijver van nieuw talent. Dat zal iedereen herkennen. We kennen allemaal verhalen van kampioenen van nu die hun basis diep in de provincie hebben of op een of ander achteraf-knollenveld. Maar er zijn meer baten: breedtesport is ook belangrijk als vernieuwer van sport. Nieuwe sport- en spelvormen ontstaan aan de basis, waar belangen nog niet zo groot zijn en er ruimte is voor experimenteren. Kijk naar het coastal roeien, ontstaan in de luwte, verbeterd en nu op weg naar topsport-status.
En om te besluiten met twee praktische impacts: breedtesport is een grote en de meest trouwe financier van topsport. Het zijn sportende leden die de nationale equipes ondersteunen. Dat geldt heus niet alleen voor minder betaalde sporten als roeien, korfbal of turnen. Ook het Nederlands voetbalelftal wordt gefinancierd door de leden, Het echte oranjelegioen, dat zijn de 1,2 miljoen KNVB-leden: de F-jes, 5e klasse zaterdagamateurs en de voetballers van district west 1 die afdragen aan de bond. Tot slot, we vergeten het soms te gemakkelijk, is breedtesport belangrijk voor sponsoren. De andere sporters zijn de meest makkelijke en meest zichtbare doelgroep voor sponsoren. Sporters kijken immers sport, lezen over sport, gaan naar toernooien, kopen merchandise, etc.

Breedtesport op zijn beurt heeft ook topsport nodig. Het ontmoeten van toppers (topsporters, topcoaches) blijkt steeds weer een belangrijke inspiratie voor de breedtesporters van nu. Hun kennis, lol, ambitie, verhalen en voorbeelden blijven een rijke voedingsbron. Ik hoor verhalen van verenigingen waar één demonstratie van een olympische ploeg nog jaren doorgonst op de club. Ik hoor van ploegen die door een paar gerichte top-trainingen opeens next level sporten. Coaches die het stoer vinden om mee te kijken bij een topcoach (doe dat!). En van meer recenter datum: hoe prachtig was het om te zien hoe onze junioren op de DYIR groeiden, alleen al door naast een ANRT-roeier te mogen staan. En ik kan me vergissen, maar volgens mij was bij al deze voorbeelden het plezier geheel wederzijds. In zulke ontmoetingen liggen mooie kansen om onze verenigingen leuker te maken, sporters meer plezier te geven en de trots op onze sport te laten groeien. Goed voor verenigingen én voor de top.

Top- en breedtesport hebben elkaar nodig, ook in de toekomst. In het verstevigen van die binding liggen uitdagende kansen!