Onlangs was ik, voor werk, niks vakantie, in Guyana. Vroeger heette dat Brits Guyana, maar sinds 1966 hebben ze dat ‘Brits’ geschrapt en is het land zelfstandig. Na verovering door de Westindische Compagnie in 1615 was het tot 1815 zelfs een Nederlandse kolonie. Opvallend zijn de vele Nederlandstalige plaatsnamen die je overal nog tegenkomt. Nooit de moeite genomen daar iets aan te veranderen. Het is het enige land in Zuid-Amerika waar Engels gesproken wordt (Zuid-Amerika begint in het noorden bij Colombia, niet in Mexico).
Die Britse historie zette mij aan het denken, hier moest een roeivereniging zijn, of een overblijfsel. Overal waar die Britten ooit zijn geweest, hebben ze een roeivereniging, een cricket-, golf-, rugby-, voetbal-, bowl- en whatever-club gehad. Dus eens even gekeken op google earth en zie, helemaal niks wat erop lijkt. Vaak namelijk goed herkenbaar aan typische steigers en een lush country house. En zo groot is Georgetown, de hoofdstad, niet. Daarbuiten is niet veel, het land heeft zo’n 800.000 inwoners, nagenoeg allemaal wonend in en rond de hoofdstad.
Er blijkt wel degelijk een club te zijn geweest: de Demerara Rowing Club (DRC), genoemd naar de rivier die langs Georgetown uitmondt in de Atlantische Oceaan. En uiteraard hadden die een lush countryhouse als clubhuis met een lofty kantine met bediening. En er is een foto van. Het clubhuis annex botenhuis staat in Stabroek, achter La Penitence Police Station (let op dat hier Nederlandse en Franse naamgeving probleemloos door elkaar loopt). Althans daar stond het.
Een onderzoek ter plekke wijst uit dat er helemaal niets meer van het huis over is, er staat een soort cementfabriek, en er is een afmeerkade. Het slootje waar het botenhuis aan lag, is er nog wel. Fotograferen is nadrukkelijk verboden vanwege de aanwezigheid van het politiebureau en het feit dat het ook een havengebied is. Je moet precies vandaag de dag oppassen met fotograferen, het land verkeert in een soort staat van oorlog met buurman Venezuela die maar liefst 2/3 van het gehele land, het hele gebied ten westen van de rivier, opeist. Maduro van Venezuela deed veel boude uitspraken en het volk stond achter hem, houzee! Sinds dat het Verenigd Koninkrijk een fregat of vergelijkbaar op de rede van Georgetown heeft gepositioneerd is het stil in Caracas. Ongetwijfeld herinnert men zich daar het Falklandsavontuur van de Argentijnen in 1982, de Britten zijn knokkers, en ook al is Guyana zelfstandig, Londen laat zo’n knokpartij niet aan zich voorbijgaan. Terug naar de roeiclub, die is er dus niet meer, helemaal niks meer van over. De pier waar het aan lag, is er nog wel, die is momenteel in reparatie. Ik was al gauw verdacht toen ik daar rondliep met mijn cameraatje. Het was ook al laat en nagenoeg donker en dan is een ‘gringo’ op straat sowieso verdacht.
De club is opgericht rond 1906 of misschien zelfs eerder en vermoedelijk een stille dood gestorven rond 1970. Op zaterdag 25 juli 1908 zijn er wedstrijden georganiseerd op de vlot stromende Demerara rivier. Daarbij kon in de vier met stuurman een zilveren schild, de Sir C. Lees cup gewonnen worden, zie afbeelding. Die werd gewonnen door de heren: Wallcot (st), Simpson (slag), Bentham, Dalgliesh en Sadler (boeg), nogmaals hulde!
Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille innovatie en infrastructuur. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.
Op 2 en 3 juli waren de Slotwedstrijden. Traditiegetrouw hét sluitstuk van het studentenroeijaar, maar vaak ook de laatste wedstrijd van veel studentenroeicarrières. Nog steeds blijven er maar weinig studenten hangen in de roeisport. Einde studie? Einde sport! Dat zien we terug in cijfers: De leeftijdopbouw van onze roeigemeenschap laat een stevige dip zien vanaf 25 jaar.
De dip laat zich, hoewel nooit goed onderzocht, wel verklaren. De helft van alle roeiers komt voor het eerst met de roeisport in aanraking in hun studententijd. Roeien staat gelijk aan een nieuwe wereld, nieuwe vrienden, nieuwe uitdagingen. Dat er ook nog 101 algemene roeiverenigingen zijn, dat je nog op veel meer plekken kunt roeien, blijft buiten beeld. En laten we ook eerlijk zijn: waren die 101 algemene roeiverenigingen wel in beeld, dan was er nog wat te overbruggen: het verschil in sfeer en cultuur tussen een algemene en een studentenroeivereniging. Wat mij betreft ligt hier een prachtige uitdaging voor de afzwaaiende studentenroeiers om hun prestatie-, feest- en groepscultuur mee te nemen naar die andere verenigingen.
Een ander argument dat ik hoor is de belasting. ‘Om lekker te roeien moet je minstens 4x in de week trainen én met een vaste ploeg’ zei laatst een – inmiddels gestopte – studentenroeier vol overtuiging, om vervolgens te constateren dat door werk en afspraken een vaste ploeg er niet altijd in zat en dat bovendien vier keer per week sporten (half uur heen, anderhalfuur roeien, uurtje nazit) gelijk is aan twee volle werkdagen en dus niets ander rest dan te besluiten om te stoppen met de sport. What a waste! Jammer van die investering om een nieuwe sport onder de knie te krijgen. Bovendien: het is best wel een goede sport voor twintig-plus.
Beste studentenverenigingen, ligt hier niet een mooi taak voor jullie om jullie leden voor te bereiden op hun studenten-pensioen en ze te behouden voor de roeisport? Zo houden jullie een – nog – betere oud-ledenbinding en wij met z’n allen een nog vitalere roeigemeenschap. Laat de slotwedstrijden niet het einde zijn.
Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille innovatie en infrastructuur. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.
“Nooit zullen wij vrijwilligers betalen. Je inzetten voor de club, dat doe je uit liefde voor de vereniging en uit passie voor de sport. Als je het om andere redenen doet dan mis je de ware passie en is dit het einde van de club.”
Nog zie ik hem zitten, deze bestuurder van een roeivereniging. Op een avond met roeibesturen met onder andere als thema ‘hoe krijgen we meer vrijwilligers’ spraken we onder andere over waarderen en belonen. Rood aangelopen en vol vuur was zijn betoog, overtuigd van eigen gelijk. En los van de vraag of waarderen en belonen ook per se betalen betekent: wees eerlijk, hoe prachtig is het wanneer verenigingen zo kunnen draaien: steunend op een krachtig en vitaal vrijwilligerskorps van actieve, betrokken leden. En gelukkig zijn er nog zulke verenigingen.
Maar aan de andere kant zien we verenigingen worstelen met het vinden van voldoende vrijwilligers. In een KNRB-enquête vorig jaar onder alle roeiverenigingen zeggen maar twee op de tien verenigingen voldoende vrijwilligers te hebben, de andere kampen met tekorten. De effecten laten zich zien: 40% van de roeiverenigingen heeft een wachtlijst of ledenstop. Cijfers die tot nadenken stemmen. In een eerdere bijdrage https://roei.nu/professionals-vrijwilligers/ schreef ik al dat er een uitdaging ligt om meer en betere vrijwilligers te krijgen. We stellen als sporters immers steeds meer eisen aan onze sportieve omgeving. We willen deskundige trainers, verantwoorde programma’s en spullen die beschikbaar en in orde zijn.
Maar terwijl het lastig blijkt om modern vrijwilligersmanagement op de verenigingen van de grond te krijgen, zien we een andere ontwikkeling steeds meer in opgang komen: professionals die diensten leveren aan verenigingen en roeiers.
Afgelopen weken trof ik ‘de commerciëlen’ meermalen: op een aftrapavond in Veghel voor een nieuwe roeivereniging was een grote zorg bij aanwezigen ‘hoe kan ik leren roeien?’ Bij de start van een vereniging is er natuurlijk geen panklaar instructiekader. Daar had Cor Scheffers in voorzien: ‘We hebben geregeld dat hier een team aan instructeurs komt, mét boten en zij leren u roeien. Daar moet u dan wel voor betalen.’ Iedereen blij. De kosten? Geen probleem vond men. De service werd juist op prijs gesteld. En dan afgelopen zaterdag. Die dag organiseerde Coastal Nederland samen met Weerribben Rowing een kennismakingsdag voor coastal roeien. En wie kwamen er op bezoek: verenigingsroeiers uit o.a. Almere, Voorschoten, Steenwijk en Heerenveen. Allemaal leden van verenigingen zonder coastal vloot, die weleens wilden ervaren hoe het is om in een coastal boot te varen en die ervaring weer meenemen naar hun vereniging.
Wie actief om zich heen kijkt zie bedrijven als Toprow, Saarrowingcenter, Roeiplezier, Ins & outs rowing en Weerribben Rowing op steeds meer plekken. Ze worden ingehuurd door verenigingen om een aanvulling te bieden op het verenigingskader of roeiers volgen een cursus.
Gaan we daarmee als roeiers richting de tennissport? In die sport is er gebruikelijk om betaalde krachten in te huren via o.a. gecertificeerde tennisscholen. Zo ver zijn we in de roeiwereld niet en wat mij betreft is het ook nog maar de vraag of we die kant op gaan, maar wat ik wel zie is dat de inzet van professionele externen steeds meer geaccepteerd wordt. In die ontwikkeling zijn we niet uniek op landelijk niveau vinden ‘de georganiseerden’ en ‘de commerciëlen’ elkaar. En om even een link te maken met het begin van deze bijdrage: ik geloof ook niet dat het inzetten van betaalde professionals de bijl aan de wortel van de vereniging is. Integendeel. Ik zie geen roeiers bij inzet van professionals om principiële redenen vertrekken bij de verenigingen. Wel zie ik verenigingen ontlast worden en roeiers beter en met meer plezier sporten. Volgens mij gaat het daarom.
Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille innovatie en infrastructuur. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.
Als sportbestuurder zijn we vaak bezig met nieuwe zaken. ‘Wat komt er op onze sport af, wat moeten we daarmee en hoe krijgen we dat geland.’ En eerlijk is eerlijk: er komt veel op de sport af en zeker niet alles landt. Het is steeds weer een uitdaging om te selecteren welke ontwikkelingen relevant zijn, wat het juiste moment is en hoe draagvlak kan worden gekregen. En soms zijn er van die veranderingen die verrassend snel worden overgepakt. Alsof er een soort logisch/magisch momentum in de lucht hing en het alleen maar wachten was op de final push.
De zorg om zichtbaarheid lijkt zo’n onderwerp te zijn dat in de lucht leek te hangen en snel gemeengoed wordt. In andere sporten zagen we al langer een ontwikkeling naar meer aandacht voor veiligheid: hardlopers, wielrenners en motorrijders dragen fluorescerende kleding. Fietsers, skiërs en schaatsers hebben helmen op. In die sporten lijkt de aandacht voor veiligheid geruisloos en vanzelfsprekend te zijn ingevoerd. Bij roeiers leek zichtbaarheid tot voor kort geen hot topic. Bij de KNRB-commissie Veiligheid was dit best wel lang onderwerp van onderzoek en gesprek: moeten we hier landelijk wat mee of is dat een verantwoordelijkheid van de individuele roeier of de vereniging? En als we er al wat mee zouden willen, wat is dan passend? Een advies, een verplichting, een campagne? Zouden we überhaupt de discussie ‘van bovenaf’ dan wel aandurven? Verenigingen hechten immers sterk aan verenigingskleuren. En voor zover clubtradities niet heilig waren, dan hadden we nog te maken met eigenwijze roeiers die ‘al jaren…’ en ‘nog nooit….’ etc. Toch liet het niet los. We ontvingen ongevalsmeldingen, kregen filmpjes van binnenvaartschippers en in onderzoek van British Rowing zagen we dat daar 2/3 van alle roei-ongevallen zichtgerelateerd is (zie hieronder). Dat zou bij ons niet anders zijn: ook bij ons is ‘zien en gezien worden’ een dominante ongeluksfactor.
Gelukkig durf ik inmiddels bijna te zeggen dat zichtbaarheid geen hot topic leek voor roeiers… want de aandacht voor veilig varen neemt toe en die ontwikkeling gaat snel: op het roeicongres voorjaar 2021 riepen diverse verenigingen na de presentatie (bekijk ‘m HIER nog maar eens na) de landelijke bond op om duidelijkheid te verschaffen naar verenigingen en roeiers. En al een half jaar later, op de najaars-ALV van de KNRB, 20 november 2021, is de richtlijn zichtbaarheid aangenomen. Het besluit: buiten wedstrijden om wordt roeien in zichtbare kleding verplicht. Verenigingen krijgen een jaar de tijd om dit in te voeren.
Dat levert inmiddels goede acties op. Aanbieders van roeikleding hebben veilige kleuren in hun pakket opgenomen.
Je hoeft je dus niet in te pakken als een verkeersregelaar. Verenigingen als DDS, Viking, Hemus, Isala, Aross, ’t Diep, de Compagnie en De Zwolsche, hebben hun kledingassortiment aangepast of uitgebreid, vaak gepaard met leuke kortingsacties voor leden. (tip dus voor vaderdag/ moederdag/ verjaardag/ paasbestdag etc.) Prachtig hoe verenigingen dit oppakken en hoe ‘zien en gezien worden’ de nieuw roeinorm wordt!
Het fijne is dat onze verbeterde zichtbaarheid ook opvalt bij anderen. Het valt op bij binnenvaartschippers en bij controlerende overheden. Steeds vaker zien ze dat de roeisport veilig verkleurt en ze laten dat ook merken. Ze hebben het er over met elkaar en wij krijgen complimenten. Ook verzekeraars blijken wakker. Ik had een kennismakingsgesprek met een nieuwe vertegenwoordiger van Raetsheren van Orden. (Voor de minder-ingewijden: ‘Raetsheren’ is de verzekeraar waar het gros van de roeiverenigingen hun boten hebben verzekerd.) Het was deze man beroepshalve opgevallen dat roeiers op het water steeds vaker ‘van die felle jackies’ dragen en vroeg zich af hoe dat kwam. ‘Het valt me ineens op, vroeger zag je niemand in veilige kleding en nu bijna iedereen, goed hoor. ’ Het is dan mooi dat ik hem kan uitleggen dat we een actieve veiligheidscommissie hebben, en dat we met elkaar hebben afgesproken dat we zichtbare kleding gaan dragen. Niet omdat het van anderen moet, maar omdat we met elkaar, alle roeiverenigingen samen, dat op de Algemene Vergadering van de KNRB hebben besloten. Omdat we veilig willen sporten.
Bovendien: als sporter vaart het ook net wat comfortabeler als je weet dat anderen je zien.
Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille innovatie en infrastructuur. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.
In de tijd dat ik puberde, in de jaren zeventig, kwamen ze op: trimparcoursen. Rondjes van een paar kilometer in bos of park met om de paar honderd meter lompe houten objecten en een paal met een plaatje waarop stond welke oefening men geacht werd te doen. Er moeten er honderden zijn aangelegd. Eerlijk gezegd: echt druk was het er nooit. De populariteit nam ook snel af na achterstallig onderhoud en een flink aantal ongelukken (bij zo’n oefening als op de foto ga je natuurlijk niet suf bokje springen, maar wedstrijdje doen wie het snelst staand op palen van paal naar paal kon… veel spannender).
Tegenwoordig doen we dat anders. De trimspullen zijn niet meer lomp en van hout maar hip en gekleurd, vaak voorzien van interactieve gadgets. Ze staan ook niet meer ver weg, achter wat struiken, maar vormen een prominent deel van het stedelijke landschap. De trimparcoursen van vroeger zijn heuse streetworkouts geworden en vormen een dankbaar onderdeel van het sportaanbod door bootcampers. Google maar eens op ‘workout / openbare ruimte’.
Maar met het plaatsen van een paar van die workoutstations zijn we er niet. In de strijd tegen beweegarmoede is dat ene uurtje sporten in de week echt niet voldoende. ‘Bewegen hoort een onderdeel te zijn van ons dagelijkse doen en laten’, laat prof. Erik Scherder niet na ons steeds maar weer in te prenten. In steden en dorpen wordt er daarom hard nagedacht hoe we onze woon- en werkomgeving beweegvriendelijker kunnen maken. Dat gaat inderdaad verder dan het plaatsen van een streetworkoutstation. Dat gaat er ook om hoe je bereikbaarheid per auto iets moeilijker maakt en de bereikbaarheid op de fiets beter, of hoe je leuke ommetjes maakt. Misschien zijn in jullie stad ook wel van dit soort initiatieven. Allemaal heel sympathiek en goedbedoeld. Vanuit onze sport vallen me paar dingen op:
Land boven water
Het gaat bijna altijd over sportvoorzieningen op het land, bijna nooit wordt het water benut. Zelfs in een stad als Amsterdam, met al z’n grachten, komt het sportief gebruik van water er bekaaid vanaf en worden nauwelijks extra watervoorzieningen gepland. Kijk maar eens hier: Mooie plaatjes, maar wat het concreet oplevert voor onze sport..? Ik zie het nog niet. Dat doet Utrecht toch anders. In het convenant dat de roeiverenigingen vorige maand met de gemeente hebben gesloten erkent de gemeente dat óók watersport hoort bij een beweegvriendelijke stad. Via een Visie stadswater wil de gemeente zich inzetten voor het behoud van het roeien voor zoveel mogelijk roeiers op het Merwedekanaal. Die actieve opstelling van de gemeente is zeker te danken aan de Utrechtse verenigingen die al jaren zichtbaar en constructief vechten voor hun plek op het gemeentelijke sporttableau. Dat gaat de goede kant op.
De Utrechters zijn niet de enigen met zo’n actieve benadering. Roeivereniging De Dragt in Drachten heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat in hun regio kanosteigers geschikt worden gemaakt voor roeiers. Kleine moeite, veel plezier. Nu kunnen ze langere tochten maken. Amenophis in Zeewolde gaat nog een stapje verder en heeft met de gemeente flink meegedacht over extra verbindingen. Het schijnt dat die actieve opstelling ze ook nog eens geld oplevert. Dat doen ze handig daar. Roeivereniging Aquarius in Bergen op Zoom gaat nóg een stapje verder. Zij willen bij hun roeivereniging een steiger bouwen die ook gebruikt gaat worden door dagrecreanten. Een steiger voor dagrecreanten, de meeste roeiverenigingen zouden ervan gruwen, maar Aquarius ziet het als manier om meer in the picture te komen en de vereniging te laten groeien. En jawel: de gemeente ziet dat wel zitten..
Meer dan huppelunits
Veel gemeenten lijken in hun plannen voor een beweegvriendelijke stad de nadruk te leggen op de inrichting van de openbare ruimte. Ik begrijp dat wel: de openbare ruimte is hét speelterrein van plannenmakers en hier valt snel en zichtbaar te scoren. Maar een beweegvriendelijke omgeving vraagt meer dan het plaatsen van huppel- en hangunits. Om te zorgen dat die beweegvriendelijke omgeving gebruikt wordt is ook een beweegvriendelijke sociale omgeving nodig. Als jij de enige in je omgeving bent die gebruik maakt van die spullen, hoe flashy ook, hou je het niet lang vol. Een snerende opmerking of nog weer een druilerige dag zijn genoeg om je goede voornemens te breken.
Sportverenigingen bieden zo’n sociale structuur: je sport met elkaar, je jut elkaar op, maakt plannen en belt met elkaar als een ander opeens niet meer verschijnt, ‘hé waar blijf je’. Door met elkaar te sporten, blijf je sporten. De populariteit van ons studentenroeien bewijst het ieder jaar weer en ook in andere cijfers kun je een patroon zien: van een sportschool zijn mensen zijn gemiddeld maar twee jaar lid. Voor sportverenigingen is dat bijna tien jaar. Vijf keer zo lang. En dat zie je terug: wie door de oogharen kijkt naar de kaarten hieronder over beweegnorm en verenigingslidmaatschappen dan valt op dat in gebieden met veel sportbondleden (= mensen die lid zijn van een sportvereniging) vaak beter voldaan wordt aan de beweegrichtlijn. Vergelijk bijvoorbeeld Overijssel, Gooi/noordelijke Randstad en Zuidoost Brabant maar eens met Noordoost Groningen, Zuid Limburg en de Zeeland/zuidelijke Randstad: lid zijn van een vereniging zou zomaar een factor van belang kunnen zijn voor het bereiken van een beweegrijke samenleving.
Investeren in een beweegvriendelijke omgeving vraagt dus om meer dan investeren in spullen. Het vraagt om investeren in de hele sportinfrastructuur, dus ook in verenigingen. Het is belangrijk dat onze verenigingen, de verenigingsgebouwen, maar ook de verenigingen op zich zichtbaar en uitnodigend naar nieuwe sporters zijn. Zo worden verenigingen onderdeel van de totale sportieve ruimte. Helaas zie ik in de beweeginvesteringen nog maar weinig het woord verenigingen terugkomen.
En wat voor verenigingen geldt, geldt ook voor sportroutes: het is belangrijk dat er goede routes zijn waar veilig en comfortabel gesport kan worden, dus zonder al te veel kruisingen, overstekend verkeer etc. en waar sport zichtbaar en beleefbaar is. Voor ons roeiers geldt dat de Amstel, de Rotte, de Eem, het Zwarte Water of de Vecht niet alleen mooi zijn om langs te fietsen of te wandelen: ze zijn ook dé openluchtetalage voor de roeisport. Iedere roeier kent wel de ervaring dat mensen langs de kant even samen op gaan met de ploeg. Meer dan eens zei een lid dat zich aanmeldde: ‘Ja ik zie jullie altijd roeien, dat ziet er zo mooi uit. Ik dacht, dat moet ik ook maar eens gaan doen.’ Wij roeiers zijn het uithangbord van de sport: zien roeien, doet roeien!
Dus verenigingen, dus roeiers:
De aandacht (en geld!) die er is voor een beweegvriendelijke stad lijkt nog maar weinig te landen bij de watersport en bij de sportverenigingen. Als watersport zitten we op een eiland. Water is niet top of mind bij de overheden. Een mooie kans voor verenigingen om zich in de kijker te roeien! Neem de gemeentelijke beweegdenkers een beetje op sleeptouw. De beweegcijfers laten de meerwaarde zien & de goede voorbeelden van Utrecht, Zeewolde etc tonen dat het loont: in spullen, in geld én in leden. Aan de slag!
Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille innovatie en infrastructuur. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.
‘Hoeveel recreatief roeiende roeiers zijn er eigenlijk?‘ Zomaar een vraag die langskwam in de nieuwe KNRB-commissie recreatief roeien. Die andere groepen weten we vaak wel. We kennen de wedstrijdroeiers van verslagen en van inschrijvingen, van stukjes in de media en van eigen bijdragen op de socials. Maar recreatieve roeiers? De slagen in de lucht liegen er niet om: ’60 procent’, roept de één. Een ander overtroeft: ‘Als ik kijk naar mijn club, ik denk zeker wel 80 procent’. Weer een ander toont zich voorzichtiger en claimt een voorzichtige 40%. Maar hoe zit het nou? Verenigingen categoriseren leden niet, laat staan dat die gegevens worden gedeeld. Inschrijfgegevens bieden ook geen soelaas. Gelukkig bleek er in een enquête uit 2020 ten behoeve van het Handboek Roeiaccommodaties aan de verenigingen een aantal vragen te zijn gesteld over de ledenpopulatie. De enquête is door bijna de helft van alle roeiverenigingen, studenten en algemeen, groot en kleiner, ingevuld en dus bruikbaar.
Het levert interessante uitkomsten. In één beeld hierboven is te zien hoe de roei-ambities en roeicultuur verschillen tussen algemene en studentenroeiverenigingen. Om de grootste er uit te pakken: bij studentenverenigingen doet 2/3 van de leden aan competitieroeien. Bij algemene verenigingen roeit 2/3 vooral op de eigen club en doet niet mee aan evenementen. Deelname aan (inter)nationale wedstrijden is zowel bij de studenten als de algemene verenigingen beperkt tot de meest fanatieke 10%.
Roeiers die niet meedoen aan evenementen, die dus niet een meedoen aan de Head of the River, Lingebokaal, of Amstelcup, ook niet op de NKIR of bij een coastal wedstrijd zijn. Roeien die wel? Ja hoor: het zijn veel routineroeiers die één of meer keren per week met een vaste ploeg het water op gaan. Motieven: fit blijven, voor de gezelligheid, de ‘breek in de week’, even de kop in de wind, allemaal andere vormen en motieven, met één kenmerk: er komt geen tijdmeting aan te pas.
Terug naar de vraag. Hoeveel recreatieve roeiers zijn er? Extrapolatie van de verenigingsopgaven uit de enquête 2020 naar de hele KNRB-roeipopulatie (iets minder dan 1/3 student, ruim 2/3 algemene verenigingen) levert op dat de groep die vooral, of alleen maar, op de eigen club en het eigen vaarwater roeien ruim 20.000 roeiers groot is. T w i n t i g d u i z e n d ! Onze grootste doelgroep. De zwoegende meerderheid. Mooi dat we nu een commissie recreatief roeien hebben. Deze commissie is breed samengesteld met roeiers van Pampus, De Dragt, De Hoop, Alphen, Weesp, Isala en Amycus. Er ligt met dit gegeven in de hand voor hen een mooie uitdaging om de belangen en behoeften van de recreatieve roeier te beantwoorden. Hoewel.. ‘De’ recreatieve roeier? Ik vrees dat die ook niet bestaat.
Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille innovatie en infrastructuur. Lees al zijn bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.
In m’n vorige bijdrage heb geschreven hoe inspirerend de urban sport kan zijn met name om het open karakter. En natuurlijk is dan je eerste gedachte: dat kan bij hun, maar ja die rommelen maar wat aan, het is geen echte sport, zoals wij roeiers.
Maar dan lees ik dat de wielerbond, de skateboardfederatie, de basketbalbond en de turnbond, Urban Sport in hun beleid hebben opgenomen. Eens even neuzen hoe die het open karakter en focus op plezier en creativiteit vorm geven.
De turnbond blijkt een pilot te doen waarbij de turners tot negen jaar geen wedstrijden meer hebben. De sporters beleven daar weinig plezier aan en het zorgde teveel voor gestreste ouders en dito coaches. De jonge kinderen krijgen meetmomenten waarbij ze hun eigen prestaties kunnen meten ten opzichte van de vorige keer, niet ten opzichte van andere kinderen. Samen sporten blijft zo plezierig. Het verplichte wedstrijdverloop is vervangen door een soort cafetariamodel waaruit kinderen zelf een wedstrijdprogramma mogen samenstellen. Nog een heel eenvoudige, die zo uit urban sport lijkt overgenomen: het omdraaien van de waardering. Tot nu toe kregen kinderen in de beoordeling aftrek voor dingen die niet goed waren in de uitvoering van een oefening. Dat is omgedraaid: er worden complimenten uitgedeeld. Bovendien is waardering geen verplichting meer. Je kunt ook zonder jury-oordeel meedoen.
In de atletiek en bij turnen worden bij de jongste kinderen vooral gekeken naar groepsprestaties , Zo wordt de nadruk op samen sporten vergroot. Bij athletic champs is het verplichte ‘3 x’ (kogelstoten, verspringen etc.) afgeschaft. Je mag zo vaak je wilt binnen een bepaalde tijd. Een minder gelukte uitvoering is dan niet zo interessant: je gaat gewoon nog een keer (en nog een keer).
Bij rugby focust de jeugd op gelijkwaardige wedstrijden. Als één team duidelijk te sterk is stopt de wedstrijd en worden teams gelijkwaardiger ingedeeld. Kinderen zouden zo minder focussen op winst of verlies en zich meer richten op goede acties en creatief spel. Het competitiesysteem is hier ook aan aangepast: het doelsaldo is tijdens de competitie niet meer zichtbaar.
Een club als Wielervereniging Ede zorgt dat je zonder dat je lid wordt met een strippenkaart bij de club fietsbeheersing kunt leren: Tricks en moves op je nieuwe bike. Als dat niet urban is! Een kind dat een nieuwe fiets koopt bij de fietsenmaker krijgt een voucher voor een eerste clinic op de vereniging. Win-win.
En zo kan ik nog wel even doorgaan. Wat een mooie bewegingen zijn er toch in de sportwereld. Ik zou de sportverenigingen willen uitdagen om zich te verdiepen in de Urban Sport-aanbieders in de buurt, kijken wat daar gebeurt en wat je daarvan mee zou kunnen nemen naar de eigen vereniging. Hé roeiers geef je vereniging een boost en ga eens kijken bij Pier15 in Breda, Dynamo in Eindhoven, Commonground in Arnhem, Skateland in Rotterdam, Waalhalla in Nijmegen, bezoek de Urbansportweek in Amsterdam , of ga gewoon eens naar een ‘urbannen’ in je omgeving.
Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille innovatie en infrastructuur. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.
Afgelopen weken heb ik me, gestimuleerd door jongeren in mijn omgeving, met veel plezier verdiept in Urban Sports. Je weet wel Freerunning, skateboarding, BMX-en, of 3×3 basketbal, op straat, op een veldje, of in een hal. Voor mij als verenigingsman een leuke ontdekking. Urban Sport wordt totaal anders beleefd – ik omzeil hier bewust het woord ‘georganiseerd’ – dan wat ik gewend ben: geen vereniging met leden die op vaste tijden trainen, geen kaders, geen bestuur, ook geen bestuursvergaderingen of trainingsroosters, maar gave trucs, eigen verantwoordelijkheid, eigen creativiteit, saamhorigheid, vrijheid en heel veel plezier. ‘Jaja..’, hoor ik jullie zeggen, ‘misschien leuk die vrijheid en speelsheid, maar niet bij ons.’ (….‘want onze sport vraagt volharding en discipline’, ‘want onze boten zijn zo duur en kwetsbaar’, ‘want zo kom je nooit tot prestaties’, ‘want zo zijn we niet’, want er moet structuur zijn’, ’want…. ‘ vul zelf maar in)
Maar toch… als we nog meer jongeren willen aantrekken is het misschien goed om eens te kijken naar de succesfactoren van deze nieuwe sporten. Daar is aanleiding voor: inmiddels zijn er in de grote steden meer urban sporters dan voetballers, en aantallen zijn growing.
Als je je verdiept in de kenmerken van Urban Sports ontdek je interessante dingen. Allereerst is Urban Sport a way of living. Het is meer dan bewegen. Er hoort kleding bij, kunst, dans, film, muziek. Een scene met diverse culturen en subculturen die om elkaar heen bewegen en allemaal een andere achtergrond hebben. Die achtergrond staat niet op zich, de heritage is belangrijk, weten waar je sport vandaan komt. Maar ja, wat is er dan zo nieuw dan een traditionele roeivereniging? Ook van roeien hoor je dat het geen sport is maar ‘a way of living’. Om over kleding nog maar te zwijgen. Kijk ons zitten met onze jasjes. Filmcultuur? Die hebben wij ook! En de heritage? Duh,.. daar hebben we een heel Roeimuseum voor. Maar de overeenkomsten gaan verder. Net als bij traditionele verenigingen is de community is belangrijk: bij elkaar komen op basis van gedeelde waarden of een gedeelde style. Do-it-together. Samenwerken als de manier om dingen voor elkaar te krijgen. Tja ook dat herkennen we bij de traditionele verenigingen: we verenigen om samen voor elkaar te krijgen wat in ons eentje niet lukt.
Verschillen zijn er natuurlijk ook. Het belangrijkste wat mij betreft: het open karakter: Meer dan bij de traditionele sporten bepaalt de sporter zelf hoe die sport, welk nieuws die wil leren en van wie. Experimenteren, proberen en mislukken horen bij Urban Sports. De communities zijn best hecht, maar ook heel open. Iedereen doet mee en voor iedereen is er plek. Je hoeft geen lid te worden, maar je gaat gewoon naar een faciliteit toe, zoekt een peer group en doet mee: ‘laat maar zien wat je kunt’. Spannend? Natuurlijk! Zeker spannend voor ons in de meer traditionele sport. Daar willen we juist steeds meer eisen, diploma’s, verklaringen en programma’s en is er weinig ruimte om te experimenteren of af te wijken.
Maar zou het niet leuk zijn als we meer ontdek- en fun-elementen kunnen toevoegen aan de sport. Zou het niet inspirerend zijn als we bijvoorbeeld jongeren zelf meer verantwoordelijkheid geven. Urban Sports laten zien dat het kan: jongeren bepalen zelf of ze een trick of move willen leren of durven proberen. Voorzichtige stapjes zetten we als roeibond, bijv door verenigingen te simuleren om junioren meer ruimte te geven (een eigen programma en eigen budget voor de juniorencommissie), en junioren de mogelijkheid te geven om zelf te coachen , niet via een ingewikkeld diploma-systeem maar eenvoudig, laagdrempelig en online (natuurlijk). Maar er is vast nog veel mogelijk om nog veel meer jongeren aan te spreken. Waar zijn we bang voor?
Jaloers kijk ik naar de wielerbond, de skateboardfederatie, de basketbalbond en de turnbond die elementen van Urban Sport in hun beleid hebben opgenomen. Maar zo hoog over hoeft het niet: Ga als vereniging eens een middagje kijken bij Urban-Sportaanbieders in de buurt en kijk wat daar gebeurt en wat je daarvan mee zou kunnen nemen naar de eigen vereniging.
Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille innovatie en infrastructuur. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.
Mijn laatste bijdrage van 2021 ging over sportvrijwilligers. Dat we in Nederland vrijwilligersland no 1 zijn, en hoe raar het is dat op het woord vrijwilliger soms negatief wordt gereageerd.
Voor ons als sport is een goed vrijwilligersleger van wezenlijk belang, dat weten we maar al te goed van onze eigen verenigingen. Het is raar dat op het woord vrijwilliger soms negatief wordt gereageerd, maar misschien zijn we wel toe aan een herijking van de term. Het hardnekkige beeld van de eeuwige clubicoon die de hele dag rond de club hangt klopt al lang niet meer. Een studie van het Verwey Jonker Instituut noemt vier typen vrijwilligers: de dienstverlener, de regelaar, de stimulator en de ondernemer. Ik denk dat we in deze typologie allemaal wel vrijwilligers kennen. Met ‘one size fits all’ doen we vrijwilligers te kort. De moderne vrijwilliger wil een duidelijke opdracht, heldere taken, waardering. Modern vrijwilligersmanagement vraagt meer dan alleen een oproep doen op de site of het verenigingsblaadje ‘wie wil…?’ vul maar in.
Modern vrijwilligersmanagement wordt steeds meer een vak. Een vak met een eigen platform (www.vrijwilligerwerk.nl met prachtige voorbeelden, kijk er eens op!) en een heuse vrijwilligershoogleraar. Goed dat we dat en die hebben want we staan best voor een stevige uitdaging: We stellen als sporters meer eisen aan onze sportieve omgeving. We willen deskundige trainers, verantwoorde begeleiding en spullen die beschikbaar en in orde zijn. We gaan sport steeds meer als een noodzakelijke voorziening zien en sportend Nederland wil het aantal sporters omhoog brengen van 50% nu naar 75% in 2030. Bij die ambitie steekt onze bondsdoelstelling – 15.000 roeiers erbij in 2030 – maar bleekjes af. Al die groei- en verbeterontwikkelingen maken dat we er niet aan ontkomen onze verenigingen te professionaliseren. Dat betekent niet dat dat verenigingen uiteindelijk worden bestierd door betaalde krachten. Wel betekent het dat er een uitdaging ligt om deskundigheid van de ondernemende, stimulerende, regelende en dienstverlenende vrijwilligers te vergroten.
In veel vakliteratuur over sport en vrijwilligerswerk is de ontwikkeling die ik hierboven schets te lezen. Toch zie ik nog maar weinig verenigingen de professionaliseringsstap maken. Wel verklaarbaar: Als sport zijn we gewend zelf onze broek op te houden en zelf zaken te regelen. Dat is onze kracht en zo zijn we groot geworden. Kwaliteitskaders zijn er maar weinig. En als ze er zijn hebben we die vaak zelf, op onze eigen manier, vormgegeven. En wie maken over het algemeen zulke kaders? Precies: diezelfde vrijwilligers. En zo is de cirkel weer rond.
Zou het geen mooie uitdaging zijn om zonder onze geschiedenis en de kracht van verenigingen te verloochenen, de kwaliteit van ons vrijwilligerscorps en de kwaliteit van ons vrijwilligersmanagement omhoog te brengen? Veel onderzoeken laten zien dat door vrijwilligers serieus te nemen, eisen te stellen, hen de gelegenheid te bieden door bijvoorbeeld opleiding ook aan die eisen te kunnen voldoen en die te belonen en waarderen, lol en waardering toenemen en vrijwilligers niet – wat velen denken – eerder afhaken, maar juist langer betrokken blijven. De vrijwillige ondernemer, de vrijwillige stimulator, de vrijwillige regelaar en de vrijwillige dienstverlener worden zo op maat bediend. Als roeibond – de vereniging van roeiverenigingen – pakken we de handschoen op. Ook wij hebben immers tal van vrijwilligers, als lid van commissies, als kamprechter, of als motorbootkapitein. Sinds de ALV van 20 november hebben we in de persoon van IJsbrand Haagsma een bestuurslid opleidingen en vrijwilligersbeleid. Er ligt een mooie opgave. Welke vereniging volgt?
Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille sportontwikkeling. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.
Op de een of andere manier was het de afgelopen weken druk rond het woord ‘vrijwilliger’. Of het nu door de verkiezing vrijwilliger van het jaar kwam of dat het een soort nasleepdiscussie was van het voorstel om eisen te stellen aan coaches, maar in één keer dook het op:
‘Tss ik ben coach, geen vrijwilliger: vrijwilligers zetten koffie in de bar en vegen de loods aan’ ‘Je bent lid en onderneemt… alsof het (je inzetten op de vereniging, FT) gedwongen is. Vrijwilliger klinkt sukkelig.’
Zo maar twee reacties die mondeling via de juniorencommissie en digitaal op social media langskwamen. En er waren er meer. Bottom line: ‘Ik wil geen vrijwilliger genoemd worden. Dat is suf. Ik heb meer in mijn mars.’ Ik moest er even aan wennen. Ik had het nog nooit zo gezien. In mijn perceptie zegt vrijwilliger niets over niveau, deskundigheid, betrokkenheid, betrouwbaarheid, of organisatieniveau alleen iets over financiële vergoeding. Van een vrijwilliger verwacht ik dat deze even dedicated en deskundig is als een betaalde kracht op dezelfde plek. Voor mij is er ook geen principieel verschil in hiërarchie. Er zijn professionals die vrijwilligers aansturen, maar er zijn ook vrijwilligers verantwoordelijk zijn voor professionals. Als bestuur weten we niet anders. Wij zijn per slot ook vrijwilligers. U kent het: ‘vrijwillig, niet vrijblijvend’.
Als Nederland slaan we ons zelf graag op de borst dat we vrijwilligersland No 1 zijn. ‘Van de Nederlandse bevolking boven de 15 jaar heeft 46,7% minimaal één keer vrijwilligerswerk gedaan in 2019’ staat te lezen op de site vrijwilligerswerk.nl. Bijna de helft! Met een gemiddelde inzet van ruim 4 uur per week zijn dat over de duim ruim 40.000 voltijdbanen. Bij een modaal inkomen een loonwaarde van 1,5 miljard euro.
Generatiedingetje?
Naast deze trots op onze toppositie hoor je nog wel eens dat het zijn van vrijwilliger een generatiedingetje zou zijn. Moderne vrijwilligers zouden geen life-time commitment meer hebben, primadonnas zijn die meer verleid moeten worden met leuke, afgebakende klussen. Daar zit wat in. Het aantal vrijwilligers en ook de inzet per vrijwilliger daalt ieder jaar een klein beetje. Maar is de moderne vrijwilliger inderdaad zo veeleisend en hard-to-get? Als ik kijk naar de drie kijk die dit jaar in de roeisport genomineerd zijn voor vrijwilliger van het jaar dan valt op dat ze jong zijn. Hoezo zou vrijwilliger een generatiedingetje zijn? Verder zie ik geen dwang of hoog koffiezet- en loodsveeggehalte (wat is daar overigens mis mee). Ik zie bij Mats van Slooten van De Hunze, Janine Vermeij van Tubantia en Lotte Burgers van Skøll naast een opsomming van inhoudelijke taken als opknappen van boten, juniorenopvang of verenigingsbranding en social media strategie, teksten als: ‘gewilde stuur die zorgt voor fijne sfeer’, ‘motiveert, stimuleert en organiseert, en geeft niet op als corona het een beetje moeilijker maakt’ en ‘altijd bereid iedereen te helpen’. De waardering die uit de nominatie spreekt gaat verder dan de kwaliteit of de hoeveelheid werk die wordt verzet. Er is ook duidelijk waardering voor de bijna onzichtbare sociale, bindende rol die zij vervullen in de vereniging. Erkenning, Herkenning, Waardering en Beloning.
Modern burgerschap
Maar dan even terug naar het ongemak met het woord vrijwilliger, waar te weinig waardering uit zou spreken. Zou een andere naam, een waar meer waardering uit spreekt, helpen? Misschien. Ik geloof er niet zo in .Maar misschien helpt het ook om het begrip vrijwilliger anders te laden. Vrijwilligerswerk gekoppeld aan modern burgerschap, je inzetten voor je omgeving, de maatschappij waar je deel van uitmaakt. Hoezo sukkelig? Vrijwilligers zijn de idealisten, de ambassadeurs en de frontsoldaten van het verenigingsleven.
OProeien toen – aflevering 50 Tekst Jan Op | 19 oktober 2021
Ik, Jan Op den Velde, 90 jaar, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag. Vanaf OProeien toen – 1 is het een doorlopend verhaal. Via deze link vind je ze allemaal.
Voor de eerste keer komen de Russen in Henley (het “Westen”) roeien. Alle Russen plus de door hen bezette landen in Oost-Europa wonen en werken achter het IJzeren Gordijn, een bijna onneembare afscheiding tussen Oost- en West-Europa. Hoe zal het met hun verblijf in het vrije West-Europa gaan? Uit de krant:
Niettemin waren de Russische ploegen in dit oude verslapte materiaal hun in uiterst modern materiaal roeiende tegenstanders veruit de baas. Hoe is dat mogelijk? (aan het bestaan/gebruik van doping werd niet gedacht. Onsportief bestempeld). Twee factoren zijn daarbij van doorslaggevende betekenis. Ik (Aad van Leeuwen) ben tot de conclusie gekomen, na de in Henley veel betere mogelijkheden in training en tijdens de race waar te nemen en in gesprekken (via tolk) met een aantal Russische roeiers en hun leider. Die factoren zijn:1 De tot een maximum opgevoerde lichamelijke conditie van de roeiers.2 De door de Russen ontwikkelde roeitechniek die meer dan de Engelse (..) of de Amerikaanse (..) rekening houdt met de noodzakelijke wisselwerking tussen spanning en ontspanning.De lichamelijke conditie der roeiers was inderdaad opmerkelijk. Men had hier te doen met ploegen die reeds jaren bijeen zitten (de acht vier jaren) die in lange perioden per jaar volop gelegenheid krijgen tot conditie- en techniektraining. En wier gehele levenswijze wordt ingebouwd op het verkrijgen van een zo goed mogelijke lichaamsconditie. Die conditie maakte het de Russische roeiers mogelijk een race te roeien zonder een enkele inzinking. En bovendien zware races te roeien op drie of vier opeenvolgende dagen.
Nu is de conclusie wel anders De Russen zijn geen amateurs (evenals andere ploegen van achter het IJzeren Gordijn, hoewel officieel verboden). Het is nu allang bekend dat gebruik van doping (toen nauwelijks bekend en nog niet verboden) tot op de dag van vandaag wordt toegepast. En vaak zijn het “militairen” die een “opleiding tot roeier” volgen. Met “soldij”.
In Henley ontstond nogal ophef over het (verboden) coachen tijdens de wedstrijd. En het feit dat de Russische ploegen geen club-ploegen waren (ook verboden). Een fenomeen waar de kamprechters geen raad mee wisten en als gastheren maar door de vingers zagen. Zeer onterecht want iedere ploeg houdt zich onvoorwaardelijk aan de regels. Die zijn in het Russisch ook van toepassing.
Zo was er ook een zeer ongebruikelijke gebeurtenis bij de prijsuitreiking. De gehele Russische afvaardiging marcheerde in gelid achter de Russische vlag naar de bekers- en blikkenuitreiking. Hier waren de Stewards helemaal niet tegen opgewassen.
Zie de Russen winnen op deze beelden van Henley 1954