Door Feike Tibben | 9 september 2021
Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Roeibond, met als portefeuille sportontwikkeling. Lees alle bijdragen – op persoonlijke titel – van Feike hier.
Mijn roeigedachten over impact van top- op breedtesport en vice versa van een paar weken geleden heeft wel wat in beweging gezet. Sommigen vonden me te afstandelijk: ik zou meer enthousiasme en bewondering naar de prestaties van ‘onze jongens en meiden’ moeten tonen. Anderen waren het echt oneens met de onderzoeksuitkomst – dat het Epke-, Ankie- of Dafne-effect niet bestaat – en vonden dat topsport juist wél inspireert en leidt tot meer sportdeelname en meer sportplezier.
Tegen de eerste groep zeg ik: natuurlijk is sport emotie. Graag zelfs, kom maar op! Ik kom daar binnenkort graag nog eens op terug.
En ook de tweede groep heeft een beetje gelijk: natuurlijk zijn er mensen die, geïnspireerd door sportprestaties, zelf gaan sporten. Maar ja, daartegenover staan weer anderen die geïntimideerd raken door toppers (‘dat lukt mij nooit’) en afhaken. Grosso modo, zo tonen sport-onderzoeken steeds maar weer aan, hebben prestaties van toppers weinig impact op het aantal sporters. Vice versa is ook niet waar, zei ik vorige keer al: een sterke breedtesport leidt niet per se tot meer medailles aan de top. Al met al zou dat voor sommigen leiden tot een wat kille of ontluisterende conclusie: Zijn top- en breedtesport dan gescheiden werelden, is er dan geen interactie?
Als we terug kijken in de tijd dan waren top- en breedtesport vroeger stevig aan elkaar verbonden. Topsporters, dat waren de helden op je club, die liepen in hetzelfde(!) tenue als jij, die kwamen op een clubavond vertellen van verre reizen en bijzondere prestaties. Toppers zag je af en toe ‘zomaar’ in je dorp of stad en als actief clubgenoot kreeg van hen je soms – wat een eer! – een bijzondere training.
Dat romantische beeld ligt ver achter ons. De moderne topsport verdraagt zich maar moeilijk met verenigingsactiviteiten. De moderne topsport vraagt faciliteiten, trainers, programma’s, hoogtestages, zorgvuldig pieken en is bovendien veel meer internationaal dan nationaal georiënteerd. Die beweging is universeel. Of het nu gaat om voetbal, tennis, wielrennen en ja ook onze eigen sport: toppers spelen op een ander speelveld dan wij.
Maar dat is maar één kant van het verhaal. Aan de breedtesportkant schuift en beweegt er ook van alles. Was vroeger het beoefenen van sport beperkt tot het veld of de zaal van de vereniging, tegenwoordig is sport overal. Overal rennen, wandelen, bootcampen mensen, in groepjes of alleen, commercieel, georganiseerd, of spontaan. En passant wordt daarbij de term ‘sport’ flink opgerekt. Wat vroeger een ommetje was heet nu workout, en termen als recreatiesport en beweegsport (eeks!) sluipen in ons taalgebruik. Breedtesport wordt zo wel heel breed.
De top wordt steeds hoger, de breedtesport steeds breder. Voeg je beide ontwikkelingen samen, dan zie je dat top- en breedtesport, die van oorsprong aan elkaar verbonden waren, van elkaar vandaan bewegen. Is dat erg? Ik hoor het antwoord al: ‘Zo lang we medailles halen is het toch goed’ of ‘Zo lang onze sport groeit kunnen we toch tevreden zijn’? Ik denk dat dat een te beperkte blik is. Bovendien behoorlijk zelfgenoegzaam en dat is altijd gevaarlijk, weten we maar al te goed uit de sport. Ik denk dat er een gevaar in schuilt wanneer we top- en breedtesport uit elkaar laten groeien. Laat ik een poging doen.
Allereerst is topsport gebaat bij breedtesport. Om de meest voor de hand liggende bate maar eerst te pakken: breedtesport is kweekvijver van nieuw talent. Dat zal iedereen herkennen. We kennen allemaal verhalen van kampioenen van nu die hun basis diep in de provincie hebben of op een of ander achteraf-knollenveld. Maar er zijn meer baten: breedtesport is ook belangrijk als vernieuwer van sport. Nieuwe sport- en spelvormen ontstaan aan de basis, waar belangen nog niet zo groot zijn en er ruimte is voor experimenteren. Kijk naar het coastal roeien, ontstaan in de luwte, verbeterd en nu op weg naar topsport-status.
En om te besluiten met twee praktische impacts: breedtesport is een grote en de meest trouwe financier van topsport. Het zijn sportende leden die de nationale equipes ondersteunen. Dat geldt heus niet alleen voor minder betaalde sporten als roeien, korfbal of turnen. Ook het Nederlands voetbalelftal wordt gefinancierd door de leden, Het echte oranjelegioen, dat zijn de 1,2 miljoen KNVB-leden: de F-jes, 5e klasse zaterdagamateurs en de voetballers van district west 1 die afdragen aan de bond. Tot slot, we vergeten het soms te gemakkelijk, is breedtesport belangrijk voor sponsoren. De andere sporters zijn de meest makkelijke en meest zichtbare doelgroep voor sponsoren. Sporters kijken immers sport, lezen over sport, gaan naar toernooien, kopen merchandise, etc.
Breedtesport op zijn beurt heeft ook topsport nodig. Het ontmoeten van toppers (topsporters, topcoaches) blijkt steeds weer een belangrijke inspiratie voor de breedtesporters van nu. Hun kennis, lol, ambitie, verhalen en voorbeelden blijven een rijke voedingsbron. Ik hoor verhalen van verenigingen waar één demonstratie van een olympische ploeg nog jaren doorgonst op de club. Ik hoor van ploegen die door een paar gerichte top-trainingen opeens next level sporten. Coaches die het stoer vinden om mee te kijken bij een topcoach (doe dat!). En van meer recenter datum: hoe prachtig was het om te zien hoe onze junioren op de DYIR groeiden, alleen al door naast een ANRT-roeier te mogen staan. En ik kan me vergissen, maar volgens mij was bij al deze voorbeelden het plezier geheel wederzijds. In zulke ontmoetingen liggen mooie kansen om onze verenigingen leuker te maken, sporters meer plezier te geven en de trots op onze sport te laten groeien. Goed voor verenigingen én voor de top.
Top- en breedtesport hebben elkaar nodig, ook in de toekomst. In het verstevigen van die binding liggen uitdagende kansen!