EK onder 23 Duisburg: laatste trainingsdag

Roei!-verslaggevers Peter Slagter en Linda Baukema houden je met foto’s en korte sfeerverhalen op de hoogte.

Ruim een jaar na het laatste WK U23 is er weer een internationaal toernooi. De wereldkampioenschappen worden dit jaar niet gehouden dus moeten we het doen met de Europese. Er is een groot deelnemersveld met vertegenwoordiging uit 32 landen. Vandaag waren op de wat druilerige Wedaubaan bij Duisburg de laatste trainingen en was er de loting. 
Op voorhand is weinig te zeggen over de kansen van de ploegen. Internationaal heeft geen ploeg de kans gehad om zich te laten zien en moest om nog wat informatie over de tegenstand te verzamelen flink gegoogeld worden. We mogen een leuk toernooi verwachten omdat er flink wat verrassingen in de lucht hangen.
De roeiers leven in ieder geval tot de start van morgen in een bubbel, wachtend tot ze los kunnen.

23
21
20
17
25
181
Shadow

Hoe commercieel wil je als vereniging zijn?

Door Feike Tibben | 4 september 2020

De afgelopen weken heb ik in mijn vakantie bijdragen geleverd over verenigingsontwikkeling. Zie Vitaal verenigd, De dagen worden korter en Roeiertjes!.
En eigenlijk had ik gedacht die vakantieoverpeinzingen daarbij te kunnen laten. Maar er was één artikel dat mijn aandacht trok en dat ik jullie niet wil onthouden: Annet Tiessen, heeft bij het Sociaal Cultureel Planbureau onderzoek gedaan naar de sociale waarde van informele en commerciële sport. Heel plat gezegd was haar onderzoeksvraag: zijn het alleen de sportverenigingen waar mensen meer doen dan alleen sporten of voeren mensen bij commerciële aanbieders ook gesprekken, gaan de mensen daar ook samen activiteiten ondernemen, ontstaan daar ook vriendschappen?

Als verenigingssporters nemen we aan dat mensen die naar de sportschool of fitnessclub gaan dat primair doen vanwege hun gezondheid en niet om sociale contacten te leggen. En natuurlijk denken vooral wij als verenigingssporters dat WIJ die unieke sociale positie hebben en mensen bij sportscholen toch vooral sportzombies zijn. Bij die mening worden we flink geholpen door columns van bijvoorbeeld Paulien Cornelisse die de komjoenetie van de kom-naar-mijn-gym-Arie-Boomsma’s onder ons zorgvuldig fileert.

Maar helaas: het is nu wetenschappelijk aangetoond, ook mensen die naar fitness gaan zijn geen aso’s, ook zij hechten aan sociale aspecten. Het blijkt een gradatie. Mensen die veel sporten én mensen die vrijwilligerswerk doen, lijken het sociale meer te waarderen en hen zien we ook vaker op verenigingen. Vice versa: mensen die wat minder vaak sporten en zich even niet willen inzetten voor de sportcommunity zien we vaker bij andere aanbieders. Duh… open deur zul je zeggen. Het SCP-onderzoek laat zien dat lidmaatschap van een vereniging, of juist inschrijving bij een sportschool gebonden lijkt aan levensfases. Anders gezegd: in een tijd dat we het druk hebben lijken we te zoeken naar betaald gemak – de sportschool – en zolang of zodra we weer tijd hebben, neigen we naar meer sociaal sporten. Een kwestie van cultuur, maar vooral van tijd. Ook een open deur.

Ineens schiet het plaatje me weer te binnen van de leeftijdsopbouw bij onze roeisport: een beetje junioren, dan heel veel studenten, dan een dip tussen 25 en 45 – de carrièrejagers – en dan weer een opbloei… verdomd: het SCP-onderzoek is één op één vertaalbaar naar ons!


Wat kunnen we met dat gegeven? Moeten we de leeftijdsdip die er nu eenmaal is bij onze sport zien als een onveranderbaar feit of zouden we hiervan kunnen leren? Zouden verenigingen bijvoorbeeld in staat moeten / kunnen zijn om ‘de drukke generatie’ binnen te houden? Zouden verenigingen het durven om voor een bepaalde leeftijdsgroep of een bepaalde periode een ‘gemaks-lidmaatschap’ te introduceren? Natuurlijk, er zijn verenigingen waar je je bar- of schoonmaakdienst kunt afkopen, maar dat bedoel ik niet. Zouden we nog een stap verder durven gaan en ‘gemaksleden’ binnen de vereniging een echt commercieel tarief in rekening brengen en hen ook die maximale service willen bieden? Houden we dan leden binnen, kan het een meerwaarde zijn voor verenigingen of is het de bijl aan de wortel van wat vereniging voor ons betekent?

Ik weet dat er meningen aan beide zijden van het spectrum zijn. Maar zou het niet wat waard zijn als we dit gingen verkennen? Want wat als we nu wél die groep 25-45 meer aan ons zouden weten te binden: hoe gaaf zou dat zijn? Veel verenigingen hebben indrukwekkende indoorfaciliteiten: waarom die niet in de daluren verhuren, waarom niet ruimte bieden om commerciële bootcamps op de vereniging te houden, waarom geen kinderopvang… en wat betekent dat voor de rest van vereniging. Krijgen we scheve ogen, een tweedeling, of wordt de vereniging juist rijker en veelkleuriger?

Wie wil dit eens onderzoeken? Wie wil de kansen voor de roeigemeenschap tegen het licht houden? Kom maar opcommissarissportontwikkeling@knrb.nl


Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandsche Roeibond, met als portefeuille sportontwikkeling. Zit in z’n derde sportleven, na atletiek en wielrennen. Roeide eerst bij Hemus in Amersfoort, nu bij ‘t Diep in Steenwijk. Praat meer over sport dan dat ie zelf op het water is.
Lees alle bijdragen van Feike hier.



Covid-Challenge

Door Evelien Korving | 2 september 2020

Bij gebrek aan wedstrijdritme ligt het gevaar op de loer de trainingen in je skiff als een rustig genot te gaan beschouwen waarbij een comfortabele haaldynamiek de geest rustig van A naar B brengt. Want zeg nou zelf, je hoeft jezelf niet voor de gek te houden door een trainingsprogramma te initiëren als daar geen enkele reden voor is. Of toch wel?

Gelukkig zijn er op onze roeivereniging Rijnland altijd wel creatieve geesten die initiatieven nemen om de mindset van leden te prikkelen. Om te voorkomen dat we allen in een winterslaap gaan vervallen en we straks in 2021 wakker worden met het besef dat al onze spieren ingeboet hebben aan kracht en snelheid, is er de zogenaamde Covid-Challenge bedacht over verschillende afstanden. En wel op Strava zodat iedereen die iets van meetapparatuur of een mobiel heeft, mee kan doen.

Door het trainen in mijn viertje op Rijnland werd ook ik wakker geschud uit mijn ‘zomerslaap’ en ontsproot het idee om mee te doen in de dubbeltwee, en wel aan de 10 kilometer Covid-Challenge met virtuele keerboei in Leidschendam.

Molen Salamander, niet al te scherp in de vroege weekend-ochtend | Foto Jan Willem Boissevain

In de eerste training oefenden we de virtuele keerboei, d.w.z. de vlaggenmast naast de Molen Salamander in Leidschendam. Dát trainen was niet voor niks. Ben je te laat met keren dan kost het je teveel seconden, maar ben je te vroeg, dan kan het GPS-systeem je wellicht niet detecteren en ben je gediskwalificeerd. 10 kilometer voor niets geroeid!

De laatste dag waarop we de Challenge konden aangaan, kwam in zicht. De voorspellingen waren niet goed. Windkracht N4. Maar goed, nà de keerboei heb je dan ook wind mee.
Om vroege sloepjes te vermijden spraken we om 7 uur af in de boot. Dat betekende 5.45 uur op. En dat in het weekend! Maar het weer was ons toch gunstig gezind. De wind moest nog wakker worden, net zoals wij bij het inroeien… Op gevoel vertrokken we, want hoe verdeel je je kracht over 10 kilometer als je al meer dan 6 maanden geen wedstrijd hebt gevaren? Volledig geconcentreerd, zonder de nodige sociale begroetingen op het water, stoven we op weg naar de keerboei. Een groep ganzen, die te langzaam uiteen vlogen, sisten we heel hard toe. Mijn maatje stuurde scherp de bochten in zodat we zo weinig mogelijk seconden verloren. Telkens weer het ritme oppakkend na het sturen door de bochten of onder de bruggengaten door.

In tempo 28 gemiddeld, opklimmend naar 31 in de laatste kilometer, kwamen we, in een tijd van 44:58 over de finish. De 10 kilometer was volbracht. De keerboei in 57 seconden genomen. We waren dik tevreden. Zeker toen we bovenaan in de Challenge-lijst van vrouwen eindigden. Hetgeen wel komisch is want Strava is gewoon een meetinstrument en maakt geen onderscheid in skiff, dubbeltwee of vieren. Een bekroning op Strava volgde. Maar voor hoelang?
Inmiddels is de Challenge verlengd en hebben andere Rijnlanders nog tot 15 september de tijd om ons te ontkronen!


Evelien Korving (1963) roeit sinds de zomer van 2004. Voorheen waren judo, zwemmen, tennis, basketbal en wielrennen haar sporten. Maar bovenal: alpinisme. Als jong kind namen haar ouders haar mee de Alpen in. Dat leidde in de puberteit tot het volgen van klimcursussen en vanaf haar 18e tot het gidsen van groepen in de Alpen. Aan die klimpassie kwam een ongewild einde door een zware schouderblessure. Na de revalidatie daarvan, vooral door roeien bij RV Rijnland in Voorschoten, werd dit de nieuwe passie. Al in 2007 deed ze mee aan haar eerste FISA-Masters in Zagreb. Ze woont sinds 2015 aan de Hollandse IJssel in Gouda, en ook dáár kan geroeid worden.
Lees alle bijdragen van Evelien Korving hier.



OProeien toen – 5

Door Jan Op | 31 augustus 2020

Ik, Jan Op den Velde, 89 jaar, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag.

Vanaf OProeien toen – 1 is het een doorlopend verhaal. Via deze link vind je ze allemaal.


We worden in dit nieuwe jaar (1950) redelijk serieus genomen (vind ik). Ik zit nu wel in de Jonge Acht A, maar het blijft oppassen. Een ‘klopje op de schouder’ of iets dergelijks is er niet bij. Tenslotte moet je het nog waar maken. Een indicatie dat je acceptabele halen maakt volgt uit het minder corrigeren door de coach. En het noemen van je naam bij de veertiendaagse wisseling van coach. Het programma is nu smalle tub en bakken. Dat laatste is zonder toezicht. Of wel een klein beetje. De stuurpik die toch niets anders heeft te doen, kijkt of we wel genoeg schuim (met de speciale ‘bakriem’ met gaten) produceren. Die laatste om er niet met de bak vandoor te gaan. Maar die ligt stevig afgemeerd.

Dan nadert de laatste vrijdag in februari. Alle roeiers worden om 18.00 op de Sociëteit verwacht. De in-trainingsborrel staat op het programma. Dat betekent de laatste borrel en/of biertje want vanaf morgenochtend zijn we ‘in training’. Dat betekent: geen sterke drank, niet roken en om 23.00 in bed. Om 08.00 opstaan en voor zover mogelijk de studie volgen en resultaten boeken. Het meest belangrijke moment is dat we vanaf volgende ochtend tot de raceroeiers behoren. We mogen een kastje in de raceroeierskamer bezitten. Maar de eerste vier bij het raam zijn altijd van de Oude Vier. En een door een vriendin of andere vrouwelijk bekende gebreide Laga-das mag nu om de nek.

Nu de Sociëteit ter sprake komt: Laga-leden behoren daar zeer frequent aanwezig te zijn. En niet alleen voor het avondmaal. Er wordt van ze verwacht dat ze opvallend gedrag vertonen. In een mate die de afwezigheid in de avond van de volgende maanden moet compenseren.

Nu begint het trainen ‘echt’. Bakken = opwarmen, tubben (afwisselend met coach of stuurpik!) (ik heb intussen begrepen dat men tegenwoordig “stuur” schrijft. Ik zal de moderne versie voortaan gebruiken. Dat wordt opletten!). Tenslotte in de acht. Dat betekent dat we tot de Hoornbrug (Rijswijk) heen en weer varen. De weekeinden zijn nu inclusief. Even naar huis (per trein en/of bus en een stuk lopen) is soms niet te doen als het afschrijven van een boot dat niet toelaat.



Roeiertjes!

Door Feike Tibben | 28 augustus 2020

roeier, roeiertje

Luierend met m’n lief aan de rivier zag ik schaatsenrijders schichtig over het water schuiven. Bloody hell, wat zijn die beesten snel als je er op gaat letten. Google erbij. Daar lees ik dat deze drijfwantsen een snelheid van meer dan 5 km/u kunnen halen. Juist ja. Die snelheid haalden de onzen beslist. Ik lees verder. Over onderzoeker Mark Denny die in 1993 met de derde wet van Newton in de hand (actie = min-reactie, nietwaar?) maar niet kon verklaren waarom deze dieren zich met een theoretisch te kleine impuls tóch kunnen verplaatsen. Grappig altijd wanneer bèta’s vastlopen in hun model. Afijn: Denny’s Paradox was geboren. Ik lees verder over de robostrider, een wat sullig ogende van een aluminiumblikje en ijzerdraadjes gefabriekte man-made schaatsenrijder. Altijd geïnteresseerd in biomimicry verdiep ik me in onderzoeken van het MIT naar de beweging van deze diertjes, tien jaar na Denny. De snelheid ontstaat, zo lees ik, niet door capillairen, maar door wervelingen dieper in het water, net als de kleine draaikolkjes die achter de bladen van een roeiriem ontstaan. De naar achteren gerichte impuls geeft het dier een voorwaarts gerichte impuls, geheel analoog aan roeien.

Bam!

Schaatsenrijders zijn helemaal geen schaatsenrijders. Het zijn roeiers! Ik heb al vaker geopperd dat roeien ‘het nieuwe schaatsen’ is. Maar daarbij dacht ik nog aan steeds zachter wordende winters en dat we daardoor steeds minder kunnen schaatsen / steeds meer kunnen roeien. Het MIT in Massachusets heeft via een heel andere benadering, namelijk dat deze schaatsenrijders eigenlijk roeiers zijn, de stelling een heel nieuwe invulling gegeven. Thank you, MIT.

Wat een middagje zwemmen niet kan veroorzaken. Nu maar wachten op de eerste club die zich ‘roeivereniging Gerridae’ noemt, zoals Wiliam Elford Leach dit dierengeslacht in 1815 betitelde of een roeiboot die ‘waterstrider’ of ‘l’araignée d’eau’ heet. Wedstrijdroeiers zullen vallen voor de eerste. Ik vind die Franse benaming werkelijk geweldig. Wat een gratie spreekt er uit.

roeier, roeiertje

Misschien ligt hier een opdracht voor ons roeiers, hoe klein en bescheiden ook. Want nu tunnels en straten andere namen zouden moeten krijgen omdat de naamgever bij nader inzien minder fraaie daden heeft verricht, nu de juridische procedures worden gevoerd omdat de namen vegetarische kipstuckjes, of vegaschnitzel misleidend zouden zijn, kortom een tijd waar het zorgvuldig benoemen van zaken gevoelig ligt: moeten wij niet zorgen dat in de nomenclatuur de benaming ‘schaatsenrijder’ wordt herschreven in: ‘roeiertje’? Deze naam lijkt me minstens even juist als sympathiek. Roeiertje past ook veel beter bij het dier: net als ons een hekel aan vorst, – meestal- een voorkeur voor glad water en ook het beeld is een beetje gelijk: dat van een romp met dunnige, zijwaartsstekende staken.

‘Roeiertje’ pas bovendien als naam prima naast ‘schrijvertjes’, die andere drijvende waterbeestjes. En ook wel zo fijn voor de roeipotigen (vogels met vliezen) dat die niet meer de enige roeiers in het dierenrijk zouden zijn. En ter inspiratie voor de diehard biologen onder ons: ‘Zilveren Roeier’ is toch een prachtige naam voor de Gerris argentatus’? En ‘Beekroeier’ een prima naam voor de Aquarius najas? En wie wil er nou niet de ‘Grote Roeier’ zeggen tegen de Aquarius paladum? Of wat te denken van de ‘Zwervende Roeier’’ als naam voor de Limnoporus rufoscutellatus? Ik zal bevooroordeeld zijn, maar ik vind het forse verbeteringen. En bovendien een prima PR voor onze sport wanneer kinderen van jongsaf roeiertjes in het water leren zien. ‘Kijk, Boris: allemaal roeiertjes op het water!’

Voel je trouwens al hoe lekker die naam ‘roeiertjes’ is na een paar keer? We spreken af: Vanaf nu blijven wij gewoon roeiertje gebruiken bij dat beest.
Schaatsenrijder.. pff, hoe hebben ze ’t kunnen bedenken.

Mocht je het willen checken: lees de artikelen achter de links!


Feike Tibben is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandsche Roeibond, met als portefeuille sportontwikkeling. Zit in z’n derde sportleven, na atletiek en wielrennen. Roeide eerst bij Hemus in Amersfoort, nu bij ‘t Diep in Steenwijk. Praat meer over sport dan dat ie zelf op het water is.
Lees alle bijdragen van Feike hier.



Roeistad Rijnenburg

Door Willem van Schelven | 25 augustus 2020

Hoe heter het werd, hoe vroeger we in de boot zaten. Maar om 8 uur was het alweer 27 graden. Zweethanden en extra blaren.

De ‘watersporters’ in hun motorjachten dreven ook al vroeg hun kooi uit, en gingen dan maar varen: golven. Om half tien ’s morgens liggen de eerste zwemmers alweer op hun luchtbed te dobberen. De waterplanten gingen nóg harder groeien. Alléén maar nadelen dus voor ons roeivolk, die hittegolf? Misschien toch niet, misschien wordt Cruijffs levenswijsheid straks opnieuw bewezen.
Dat zal nog wel even duren, maar in de kranten en overige media vlogen de afgelopen weken de al dan niet doorwrochte artikelen en verhandelingen over watertekort je om de oren. Algemene strekking: Dat we van een water-afvoerland met zijn molens en gemalen moeten gaan omdenken naar een water-vasthoudland. Met de bever in een Drentse beek als bufferheld. Voelt u hem al aankomen ? Ik neem u even mee naar Utrecht.
Want die stad – althans haar bestuur – heeft gekozen voor ‘inbreiding’. Dat houdt o.a. in een toenemende binnenstedelijke bebouwing, en daarmee steeds meer economische en recreatieve activiteiten rond en op het huidige trainingswater, het Merwedekanaal. Uiteindelijk – binnen 5 à 10 jaar – zal dat kanaal volledig ongeschikt worden voor serieuze training voor wedstrijden. Alleen de eerste introductie in het roeien en wat recreatief gepeddel in C-boten zal er dan nog mogelijk zijn.

Deze verslechtering van de trainingsmogelijkheden is al een paar decennia aan de gang, reden waarom de Stichting Watersportbaan Midden-Nederland (SWMN) al 25 jaar probeert om aanvullend roeiwater in de regio te verwezenlijken. Echt opschieten doet dat niet, Utrecht is wat minder sportminnend dan bijvoorbeeld Rotterdam of Amsterdam. Meerdere plannen voor extra roeiwater, soms zelfs vergevorderde, zijn uiteindelijk daardoor gesneuveld.

Artist’s mpression Rijnenburg


Maar wellicht schept deze laatste hittegolf nieuwe perspectieven: er moeten waterbuffers komen! Voorraden voor de waterleidingbedrijven, voor de landbouw, voor koeling van de stedelijke atmosfeer, etc. Zal GroenLinks, de smaakmakende fractie in Utrecht, nu eindelijk gaan inzien dat waterbekkens in de polder Rijnenburg, vlakbij de exploderende woon-agglomeratie Utrecht / Nieuwegein, onontbeerlijk zijn? En dat je ook dáármee energie kunt opwekken, net als met windmolens of zonnepanelen? En dat die waterbekkens bovendien veel minder maatschappelijke weerstand zullen opleveren dan die windmolens? En dat je met die waterbekkens óók nog eens recreatieve en sportieve doeleinden kunt verwezenlijken?

Misschien ga ik het dan toch nog meemaken, zoals eerder twee van de initiatiefnemers van de Willem-Alexander Baan: zodra de cutterzuiger zijn werk heeft gedaan, stiekem alvast een keer met je skiff naar die nét gegraven baan gaan, om daar als allereerste te kunnen roeien…
Ik hoop dat ik oud genoeg word!

Bijlagen bij Roei! 39 | augustus 2020

Roei! 39 | pagina 4

Column van Hélène Fobler

Hélène liep in lockdowntijd elke dag een rondje. Vanaf 17 maart maakte ze elke dag vanaf ongeveer dezelfde plek een foto van de Rotte, van vlakbij de roeiloods van De Maas.
In dit filmpje zie je de planten en bomen groen worden en groeien. Er vliegt een reiger op, er komt een kanoër langs, verder is het stil.
Op het eind, eindelijk, na de aftiteling, roeit Hélène met haar ploeg voorbij.


Roei! 39 | pagina 45

Feike Tibben over de juniorencommissie

Zijn stuk vind je hier.


Roei! 39 | pagina 56

Philemon en Baucis in ’t Raboes

Wil je meer weten over het huis als een rots? En wil je de ontwerpen zien? Ga naar de website van de architect.

En dan is er nog het kleine huis op ’t Raboes, eigenlijk Summer House genaamd. Op de website van de architect kun je varianten van het ontwerp ontdekken. Het is de moeite waard daar een kijkje te nemen, want ze zijn een lust voor het oog.



OProeien toen – 4

Door Jan Op | 16 augustus 2020

Ik, Jan Op den Velde, roeide voor Laga in de periode 1950-1954. De omstandigheden uit die jaren schets ik graag. De vergelijking tussen toen en nu zal, naar ik hoop, voor hetgeen nu in de roeiwereld geboden wordt (nog meer) waardering oogsten.


De opleiding is zover gevorderd dat na het kerstreces traditiegetrouw al een Jonge Acht A kan worden geformeerd. Na thuis de oliebollen te hebben genoten, met de trein naar Delft en je tegen vijven in de raceroeierskamer melden. Een inmiddels behoorlijk uitgedund gezelschap wacht in spanning af wat hen boven het hoofd hangt.

Eerst de president met zijn visie over de huidige situatie en de hoge verwachtingen die het bestuur heeft. De eerstejaars wordt voorgehouden dat zij nu weliswaar nog steeds aanwezig zijn en in het gezelschap van de ouderejaars, maar dat er geen enkele reden is tot juichen. Als je geen 150% inspanning toont kan je eventueel alsnog volgend jaar weer aantreden.

Mijn carrière tot de kerstvakantie vertoont nogal wat mankementen. Er zijn al overnaadse en gladde lichte vieren met mannen van mijn lichting geformeerd. Rond Sinterklaas zit ik nog steeds in de smalle tub. Er gebeurt wel iets bijzonders. Ik krijg als coaches zeer ouderejaars met een succesrijk verleden.

En daar sta je dan op de dag dat het laatste oordeel zal worden geveld. Zou ik nog ergens in mee mogen varen? De hoofdcoach komt aan ’t woord. Eerst de ouderejaars met aan het hoofd de Oude Vier. Hoe bereik je deze allerhoogste eer? Ze zijn zeker in staat de hardste halen te maken.

Het is winter. In die jaren nog echt koud en overal ijs. “Bakken” kan wel want met de bakriem houd je het ijs in beweging. De nabijgelegen gasfabriek levert (afval)warm water. Klein stukje water voor de deur min of meer ijsvrij. De brede tub mag varen.

Dan de kandidaten. Twee Overnaadse Vieren. Mijn naam valt niet. Ik krimp zeker enkele centimeters. Lichte Vieren. Minder zorgelijk want mijn gewicht beperkt de toegang tot deze categorie. Jonge Vieren. Nee! Zijn ze mij vergeten? Of heb ik iets gemist toen we vorig jaar voor het laatst werden toegesproken? Dan komt de hoogste rang, de Jonge Acht A, ter sprake. De namen van de boegen zijn mij goed bekend. Wat hebben zij wel en ik niet? Dan wordt mijn naam toch nog genoemd. Ik ben bevorderd naar 6 in de Jonge Acht!! Niks Overnaadse Vier. Overgeslagen. Ik voel een soort hartritmestoornis.

Handschoenen? Trui? Lange gymbroek?  Aan watjes doen we niet. Hard worden hoort bij de opleiding. Nu niet voor te stellen!



De dagen worden korter

Door Feike Tibben | 21 augustus 2020

Wat me altijd opvalt als we zo eind augustus, begin september weer in ons normale ritme komen: het is net of iemand de voorbije weken stiekem de tijd heeft verdraaid. Voor de zomer hebben we oneindig lange zomeravonden, waar je rustig om acht uur of half negen nog even het water op kunt. Na de vakantie moet je opeens opletten om nog voor het donker terug te zijn. Een paar weken lang is het dan steeds meer proppen om nog aan het roeien toe te komen tussen werk en donker. En in deze coronatijden met vaste blokuren is het best lastig om nog gaatjes te vinden.

Steeds meer verenigingen lijken ervoor te kiezen om ook in het donker te varen.

Alfred Dijkstra van de commissie veiligheid van de KNRB heeft de aanpak van verschillende verenigingen op een rij gezet. Je ziet interessante verschillen die niet alleen te verklaren zijn uit verschillen in roeiwater. Ik laat er een paar de revue passeren

Er zijn heel leuke eisen. Zoals een vereniging die de meefietsende coach niet alleen verplicht tot het voeren van goede reguliere fietsverlichting (die het ook bij terugkomst in de loods moet doen!), maar deze ook opdraagt om een groen lampje mee te voeren. Ik vraag me af of er al een binnenvaartschipper hierdoor verward is geraakt en zijn schip de kade in heeft geboord.

De leukste? De eis dat het ‘alleen toegestaan is verlichting aan de boot te tapen met PVC (Heeres) tape’. Je gaat je toch afvragen wat de reden was van zo’n eis. Heeft iemand een keer de boel zo vastgemaakt dat de verlichting niet meer verwijderd kon worden? Is er een keer bij het lostrekken van de tape de hele huid meegetrokken? Vragen…

Wat levert zo’n vergelijking nou nog meer op? Er zijn verenigingen die eisen stellen aan roeiers. Dat mogen dan alleen scull2-roeiers, wedstrijdploegen of marathonroeiers zijn of het zijn ploegen met expliciete toestemming. Op de site is dan te lezen dat ‘Derozepekskes’, ‘Voortvarend’ en ‘Zonderdollen’ in het donker mogen varen. (Ik vermoed dat dat in Brabant zal zijn)

Andere verenigingen stellen juist eisen aan de stuur, in de vorm van een minimum-diploma

Weer andere stellen vooral eisen aan boten: alleen gestuurd, grotere nummers of alleen C-materiaal en wherry’s (dat zullen dan wel juist niet de wedstrijdploegen zijn)

Met of zonder coachboot, afhankelijk zijn van de grootte van het water en het al of niet aanwezig zijn van een fietspad

Zorgelijker is het verschil in eisen van kleding en verlichting: sommige verenigingen hebben geen kledingeisen, andere verplichten een wit of fluorescerend shirt. Op het gebied van verlichting is het echt bal. Een enkeling verwijst naar het BPR, maar veel vaker is er een eigen invulling, bijvoorbeeld: ‘rood licht op boeg, wit licht achterop’, of een simpel ‘goede verlichting is verplicht’. Huh?

Er lijkt een wereld te winnen in het donker.